De 83-jarige Michael Gielen is actiever dan ooit als dirigent van het SWR Sinfonieorchester Baden-Baden und Freiburg. Na een hele reeks Mahler- en Schönbergopnames werpt hij zich met het label Hänssler Classics op de symfonieën van Schumann. Deze cd stelt meteen de twee laatste voor, de tweede symfonie in C opus 61 en de derde ‘Rheinische’ opus 97.
De tweede symfonie werd in een ruk door geschreven, tijdens een periode van een van Schumanns manisch depressieve aanvallen. Veel valt daarvan gelukkig niet te merken: in vele opzichten is de tweede Schumanns meest klassieke en meest evenwichtige symfonie. Zo is er de nobele toonaard van C majeur, die hommage brengt aan Mozarts 'Jupiter' symfonie, zijn laatste maar vooral aan Schuberts 'Grote' symfonie, die Schumann kort voordien had helpen uitgeven. En er zijn talrijke verwijzingen naar Bach, in de doordachte polyfonie of in directe citaten in het scherzo en de finale.
De derde symfonie werd gecomponeerd kort na Schumanns aankomst in Düsseldorf, waar hij kapelmeester werd in 1850 en een weliswaar kortstondige maar gelukkige tijd beleefde. Volksmuziek laat de symfonie niet horen maar er zit zeker iets van de gemoedelijke, onstuimige sfeer in die Schumann in het Rijnland tegenkwam. Die populaire sfeer uit de eerste twee delen en de finale gaf de symfonie ook haar bijnaam: 'Rheinische'.
Michael Gielen kiest voor een vrij klassieke aanpak. De doet passages als de introductie tot de tweede symfonie of het langzame derde deel daaruit genereus en Duits-romantisch klinken maar zorgt er bijvoorbeeld ook voor dat het doorwrochte vierde deel van de 'Rheinische' tamelijk statisch klinkt. Het vormt een verschil met de slanke aanpak van Gardiner of Herreweghe, al ligt dat evengoed aan het feit dat het SWR Sinfonieorchester geen orkest is dat speelt op de scherpere, authentieke instrumenten die beide andere dirigenten verkiezen.
Wat orkestspel betreft zijn er geen grote verrassingen: enkele goed hoorbare middenstemmen zijn altijd welkom en het is fijn om in Schumanns tamelijk dikke orkestratie toch prominente fagotten te horen, waarvan de melodielijnen anders al te gemakkelijk bedekt raken. In de 'Rheinische' symfonie stelen de hoorns de show, niet slechts op gekende solistische plaatsen maar ook elders met duidelijk naar voren tredende tegenmelodieën die de hoorns tegenover de rest van het orkest plaatsen. In de geest van Gielens tamelijk grootschalige kijk op Schumann, treden pauken waar nodig sterk op de voorgrond, zoals in de slotakkoorden van de tweede symfonie.
Gielens versie hier bezit niet dezelfde vaart als Gardiners inmiddels al vijftien jaar oude opnames met zijn Orchestre Révolutionaire et Romantique - opnames die zo stevig zitten dat ze nog steeds de lat leggen voor nieuwe Schumann-interpretaties. Maar Gielens iets meer bezadigde aanpak bezit ook energie waar nodig en bewijst dat Schumanns symfonische muziek – vaak aangevallen als zou die niet zo capabel georkestreerd zijn – verschillende interpretaties moeiteloos overleeft.