Voor sommige muzikanten omvat het opnemen van een debuutalbum geen keuze. Ze moeten gewoon bepaald repertoire opnemen, omdat ze er in de loop van hun dan nog prille carrière gedeeltelijk mee zijn gaan samenvallen. Het overkwam Isabelle Faust, die in de tweede helft van de jaren '90 door Harmonia Mundi werd verzocht een schijfje in te blikken. Haar meest frappante muzikale ervaring tot dan toe was dat ze zich met de Hongaarse violist Dénes Zsigmondy, die haar als leraar onder zijn hoede had genomen, in de allesbehalve evidente muziek van Béla Bartók had bekwaamd. Ze nam uiteindelijk de vioolsonates op en koesterde de stille wens om daar nog de vioolconcerti bij te doen, wanneer de gelegenheid zich voordeed. Anderhalf decennium later streek ze neer in Stockholm, om met het Swedish Radio Symphony Orchestra onder leiding van Daniel Harding Bartóks twee sterk uiteenlopende concerti te vereeuwigen. Het resultaat is een haast verstikkende cd: zo geconcentreerd en vanuit het gevoel vertolkt, dat aanhangers van de meer esthetische benadering (die inmiddels ook ingang heeft gevonden wanneer het om Bartók gaat), er mogelijks stuiptrekkingen van kunnen krijgen. Het gaat dan echter om de stuiptrekkingen van het gevoelsleven, die Harding en Faust met overweldigende precisie wisten te capteren.

Het eerste concerto, dat pas postuum zijn première beleefde, wordt vaak overschaduwd door het qua materiaal meer exuberante tweede. Nochtans herbergt ook het eerste een explosie aan gevoelens. Voor Bartók werd het eerste vioolconcerto het testament van zijn liefde voor Stefi Geyer, een violiste die een aantal dagen na het voleindigen van de partituur haar relatie met de componist verbrak. Het tweedelige werk is een verklanking van aspecten van Geyers persoonlijkheid: het andante sostenuto schetst een geïdealiseerd beeld van de jonge beminde, terwijl het allegro giocoso haar speelse, ironische karaktertrekken in de verf zet. Was er een derde deel gekomen, dan had het waarschijnlijk de keerzijde van haar persoonlijkheid belicht. Op zich voelt de tweeledige partituur echter behoorlijk compleet aan. De tomeloze energie waarmee Bartók zijn persoonlijke en allicht lichamelijke passie naar een abstract muzikale heeft kunnen vertalen, is indrukwekkend. De partituur is er een van constante pulsaties, waarin de viool veel meer doet dan alleen zigzaggen tussen een dicht wolkendek. Met bijna diabolisch genoegen kaatst de solist motieven richting orkest, dat er zich niet door uit het lood laat slaan. Handig is dan om met musici te werken die gewend zijn aan 20ste-eeuwse of zelfs hedendaagse schriftuur. Voor de leden van het Swedish Radio Symphony Orchestra is dat zeker geen probleem: het orkest deelt op heden geregeld opdrachten uit aan componisten en ook Daniel Harding is iemand wiens inzet zich het voorbije decennium nooit heeft beperkt tot enkel de klassieken. Zijn detaillistische benadering kadert altijd binnen een diep besef van de grotere lijn van de partituur. Voor de luisteraar openbaart zich een tot in de puntjes georkestreerd meesterstuk, waarbij elke beweging zich in het grotere radarwerk van de partituur ingebed weet.

Is Bartóks eerste vioolconcerto een clusterbom waarin Bartók zijn herinneringen, teder dan wel baldadig van aard, samenperste, dan is het tweede een rijpe synthese van folklore en atonale muzikale principes. Bartók heeft zich nooit theoretisch tot zijn eigen arbeid verhouden: wat hij nastreefde, was een actuele emotionaliteit, die hij naar eigen aanvoelen alleen kon bereiken door de volksmuziek waarmee hij opgroeide (en die de ziel van zijn volk omvat) te integreren in een klankpalet dat de wringende belangenstrijd die de 20ste-eeuw uiteindelijk zou overheersen (op talloze vlakken van het persoonlijke zowel als het maatschappelijke leven) in abstracte termen in gedachten roept. Daarbij permitteerde hij zich nooit de veiligheid van zich bij een stroming of een stijl aan te sluiten: tot aan het eind van zijn leven bleef Bartók de musicus die de uitvoerders, het publiek en bovenal zichzelf verraste. Een onderonsje met violist Zoltán Székely, die hem uitdrukkelijk om een driedelig concerto had gevraagd, bewoog Bartók ertoe het hele werk vanuit het idee van de variatie op te vatten. Uiteindelijk werd het een stuk om aan verslingerd te geraken: niet alleen omwille van de breed uitwaaierende gemoedsbewegingen, maar ook omwille van de compactheid van de ettelijke indrukken die de componist op de toehoorder loslaat. Net die densiteit vangen Harding en Faust nagenoeg perfect. Hun uitvoering doet naar adem happen, ook in de finale, waar de soliste koos om het originele (doch veel minder gespeelde) einde te bewaren. Voeg daarbij Fausts boeiende, persoonlijke liner notes en een opnamekwaliteit die de vele geledingen van het orkest zonder problemen tot in de woonkamer brengt, en er is sprake van een buitengewone opname.

Meer over Béla Bartók


Verder bij Kwadratuur

Verder bij Spotify
Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.