Hoezeer men het ook probeert: over de muziek van Dmitri Shostakovich valt eigenlijk niet te spreken als men er de politieke en sociale context waarin zijn oeuvre tot stand kwam, niet op betrekt. Onder de radar van het Sovjet-regime zag elk componist zich genoodzaakt volgens vaste regels te schrijven. Zoniet, dan werd het vergrijp in de krant Pravda publiek gemaakt en stond de figuur in kwestie bloot aan openlijke spot en hoon. Tegenwoordig is het ondenkbaar dat iemand als Shostakovich zijn land niet is ontvlucht, wetende dat bijvoorbeeld alle kamermuziek op enorme weerstand van de staat stootte, omdat dergelijke bezettingen alleen maar absolute muziek toelieten en dergelijk materiaal dus eigenlijk alleen op soirees kon gespeeld worden voor de gegoede burgerij, de klasse die het communisme principieel verachtte. Shostakovich, die eerst op goede voet stond bij het regime om er later radicaal door afgewezen te worden, voelde echter hoe zijn eigen artistieke aspiraties hoe langer hoe minder compatibel bleken met die van de wetgevers: zij wilden de kunsten immers onderhevig maken aan een resem voorwaarden die simpelweg paal en perk stelden aan elke vorm van artistieke vrijheid. Geteisterd door dergelijke gedachten schreef Shostakovich in die periode zijn donker getinte cellosonate opus 40, wat dan ook een kantelmoment in de perceptie van zijn werk door de overheid inluidde.
De preludes voor piano, het eerste pianoconcerto en het opus 40 kwamen allemaal in ongeveer dezelfde tijdspanne tot stand en zijn indicatief voor de toestand waarin Shostakovich zich moet hebben bevonden. Donkere stemmingen zijn nooit ver weg in deze werken, waarin het desolate en een gevoel van wanhoop met grote regelmaat de kop op steken. Uiteraard verwerkt de componist die elementen op de hem kenmerkende wijze, kortom niet op halve slagkracht. Een brutaal allegro kaatst de weemoed uit het openingsdeel met humor terug. Tegelijk is dit geen kwajongensstreek waarmee de voorgaande neerslachtigheid wordt gerelativeerd: het behoud van de lach wordt immers met man en macht bevochten, met een halsstarrigheid waar de brokken vanaf vliegen. Met een esthetenduo als Pascal Amoyel en Emmanuelle Bertrand zijn de dalen echter niet onpeilbaar diep noch de toppen onmetelijk hoog. Pianist en celliste zoeken naar een formule die de extremen in de partituur met elkaar verbindt. Zo klinkt het largo niet alsof het het einde der tijden inwijdt, want er zijn toch sprankels hoop. Amoyels bijna afstandelijke spel is daar niet zozeer van doordrongen, wel Bertrands mooie, afgeronde toon. Die ontbeert in het tweede deel misschien het sarcasme om de uitvoering naar het uiterste te duwen, wat iemand als Pieter Wispelwey in zijn opname voor Channel Classics wel degelijk durfde.
Een jaar of vijfentwintig later greep Shostakovich opnieuw op onvergetelijke wijze naar de cello, deze keer echter in de vorm van een concerto. De dood van Stalin in 1953 had de kunstwereld in de Sovjet Unie weliswaar opgelucht doen ademhalen, maar dat stond niet in de weg dat Shostakovich een moeizame periode getekend door een artistieke impasse pas met dit stuk kon afsluiten. Het is geen triomf van het leven boven al wat donker en afstotelijk is, maar juist een sarcastische, bij momenten demonische getuigenis van de gruwelen waaraan een mens kan zijn overgeleverd. Er is geen concrete programmatische inhoud overgeleverd, maar alleen al het bijtende openingsmotief zegt meer dan woorden kunnen. Hier spreekt opnieuw een componist die van zich af bijt, die terreur en verderf gezien heeft en die trauma’s op de een of de andere manier van zich af moet schrijven. Valery Gergiev mag er dan wel voor pleiten om de muziek van Shostakovich eindelijk eens los te zien van zijn historisch-biografische context, zo verliest men een volledig besef van wat deze muziek heeft betekend en ook vandaag nog kan uitdragen. Bertrand werpt zich in dat concerto, maar haar intensiteit neigt niet naar radicaliteit. Het is geen schande op te merken dat Daniel Müller-Schott meer begeesterende keuzes maakt, te meer omdat de soliste niet in pole position vertrekt met een orkest als het BBC National Orchestra of Wales (afgekort BBC NOW). Dirigent Pascal Rophé leidt zijn troepen naar nauwgezet begeleidingswerk, maar de partituur helemaal verorberen gebeurt hier niet. Ook rond het eerste celloconcerto blijft dus een atmosfeer van esthetisme hangen. Een parfum dat Shostakovich eveneens goed afgaat, want waarom zou het altijd een spel van alles of niets moeten zijn?