Welke niet-Britse dirigenten hebben zich verdienstelijk op de symfonieën van Edward Elgar toegelegd? Veel zullen het er in ieder geval niet zijn. Over de referentie-opnames bestaat veel discussie, maar Sir Colin Davis, Sir Adrian Boult, Sir Charles Mackerras, Sir Georg Solti en Sir Andrew Davis hebben allen met elkaar gemeen dat ze in het ridderschap werden verheven nadat ze onder het goedkeurend oog van Hare Majesteit het Britse muziekwezen naar een hoger niveau hadden getild, onder andere met opnames van de Elgar-symfonieën. Dat de Britten "hun" Elgar, "hun" Holst en "hun" Vaughan Williams altijd vanuit een niet eens ongezond chauvinisme zijn blijven bejegenen, verklaart misschien waarom het meeste werk van die componisten in het buitenland niet in het collectieve geheugen gegrift staat. Alleen Benjamin Britten, die tijdens zijn leven al zijn vleugels uitsloeg en de podia wereldwijd verkende, ontsnapte aan de beklemmende greep waarin Groot-Brittannië het erfgoed van haar voorouders bleef houden. Voor wat Elgars symfonieën betreft zijn er uiteraard dirigenten uit den vreemde die er een verhelderend licht op hebben laten schijnen. De belangrijkste zijn misschien wel André Previn en, jawel, Daniel Barenboim, die in het vinyl-tijdperk al met het London Philharmonic Orchestra een zeer verdienstelijke lezing van diens orkestrale muziek vastlegde.
Tot aan haar dood in 1987 was Barenboim Jacqueline du Pré's echtgenote. Deze aan multiple sclerose overleden celliste maakte het Elgar-concerto mee ontsterfelijk - voor zover het dat nog niet was - en ze heeft ongetwijfeld ook veel betekend voor de carrière van Barenboim. Inmiddels kreeg ook deze van geboorte Argentijnse dirigent en pianist overigens een riddertitel, hoewel het epicentrum van zijn leven momenteel in Berlijn ligt. Van daaruit leidt hij de Staatskapelle Berlin in goede banen, het orkest verbonden aan de staatsopera. Of hij daarmee zijn Britse affiliaties heeft afgezworen? Zeer zeker niet. Vorig jaar deed hij het succes dat hij ooit geboekt had met het Elgar-concerto nog een keer over met de jonge Alisa Weilerstein en na deze opname van de tweede symfonie voor Decca ligt de eerste al klaar om in 2015 uitgegeven te worden. Gezien Barenboims voorgeschiedenis komt daarmee geen einde aan de schijnbare Britse hegemonie wanneer het om Elgars partituren gaat. Toch is het uitzonderlijk dat een Duits orkest zich in de Britse traditie laat gelden. Barenboim heeft echter uitstekend gezien en gehoord hoezeer Elgar onderhevig was aan invloeden van zijn voorgangers. Wanneer hij vanuit een naïef aandoend thema een overweldigende golf van weemoed opwekt, is hij dan niet schatplichtig aan Wagner? En is hij dat ook niet wanneer hij zijn strijkers in blokken van schichtige lijnen naar boven stuurt, of hen zalvend laat afdalen terwijl hoorns en trombones het hoge woord blijven voeren? Ja, er zitten echo's van Wagner in deze tweede symfonie. En jawel, net omwille van Wagner wordt Barenboim in Berlijn op handen gedragen.
Anders dan de eerste symfonie is de tweede een contrastrijk en geheimzinnig werk, waarvoor Elgar zijn inspiratiebronnen verborgen wist te houden. Bij de titelpagina van het manuscript, waarop te lezen is dat de componist het stuk opdroeg aan de een jaar tevoren (in 1910) overleden koning Edward VII, hoeft de zoektocht niet te stoppen. In brieven heeft Elgar immers naderhand beweerd dat hij vanuit de ziel had gecomponeerd, wat allicht moet opgevat worden als een hint dat niet één inspiratiebron de hele symfonie kan getriggerd hebben. In het eerste deel weet Barenboim al organisch de tweeledigheid aan te boren waarop het stuk drijft. Enerzijds is er een ongebreidelde energie, waarover meer macabere klankvelden echter een schaduw leggen. In het larghetto tilt Elgar een individueel leed op tot een gedeeld, dat via grandeur lijkt op te lossen. Het rondo heeft dan weer iets obsessief, waarbij de bijwijlen exuberante klank van de Staatskapelle Berlin uitstekend van pas komt. Hebben Britse orkesten wel eens de neiging zich conform acceptabele normen te blijven gedragen, dan gaat Barenboim de echte culminatie helemaal niet uit de weg. En culmineren doet deze interpretatie ook, in een majestueuze finale die nog naweeën kent van verwildering. Zo eindigt, grandioos en toch sereen, een opname waarmee Barenboim aansluiting vindt bij een legioen topdirigenten, verslingerd aan een Engeland dat grootstedelijke werken voortbracht vanuit een liefde voor haar rurale oorsprong.