Is het operagenre een muzikaal atavisme dat krampachtig door een schare muzieksnobs schijnbaar levendig wordt gehouden? Natuurlijk niet. Jaar na jaar getuigen schitterende creaties van het standaardrepertoire in operahuizen wereldwijd dat de muziek en de inhoud ook vandaag nog iets kunnen betekenen, soms zelfs een regelrechte kritiek kunnen zijn op maatschappelijke toestanden in deze samenleving. Tegelijk is er een beweging hedendaagse componisten die onvoorwaardelijk geloven dat de zintuigen elkaar kunnen versterken, kortom dat de muzikale beleving er een kan zijn die door een sterke regie nog intenser wordt. Toch is vandaag een opera componeren geen eenvoudige opgave. Er stellen zich meerdere problemen simultaan, zoals ten eerste: van welk literair materiaal moet een componist vertrekken? Staan hedendaagse schrijvers garant voor hedendaagse opera's, zoals in het verleden uiteindelijk vaak gebeurde, of blijft men vandaag teruggrijpen naar de canon? Daarnaast is de muzikale taal een complex gegeven: welke instrumentatie dient gehanteerd, hoe zit het met de lengte van een opera, welke houding neemt de auteur aan ten overstaan van de tekst die hij of zij op muziek zet? Op heden zijn er geen regels meer, geen uitgangspunten waar men zomaar van kan vertrekken: elke noot, elk woord en elk instrument zal in vraag worden gesteld. De last om de pen ter hand te nemen en gelijk wat op papier te zetten, wordt kortom een immens gewicht.
De Franse pianist en componist Michaël Levinas weet maar al te goed dat componeren geen klus is die men op een week geklaard krijgt. Vertrekken van Franz Kafka, een auteur wiens donkerte men niet meteen met de opera in verband brengt, is daarenboven (bijna letterlijk) een sprong in het duister. Anderzijds zijn vandaag de middelen voor handen om een muzikaal universum op te roepen dat de teksten van Kafka als gegoten zit: de frictie tussen nachtmerrie en humor in een muzikaal idioom gieten dat even vaak doet glimlachen als doet huiveren, blijkt Levinas aan de hand van elektronica en obscure speeltechnieken te kunnen opwekken. 'La Métamorphose', een van Kafka's bekendste verhalen, is gemeengoed, dus Levinas neemt eigenlijk niet de moeite het verhaal keurig en afgelijnd in een opera te gieten. Atmosferen en commentaren zijn minstens even belangrijk, wat verklaart waarom een abstracte proloog naar een tekst van Valère Novarina als eerste luik in de opera ingebed zit. Er worden associatieve verbanden gelegd met de tekst van Kafka, en op een groter plan stelt Levinas ook de Joodse identiteit in vraag. Het cd-boekje bij deze uitgave laat een totale andere beluistering van de partituur toe: juist hoe on-Kafkaiaans bepaalde elementen zijn, gaat dan opvallen.
Zoals gezegd stak Levinas zijn psychedelische partituur vol met effecten, waarbij het gegeven van de metamorfose zich verder zet naar een muzikale transformatie. Hele klankwerelden botsen, verdwijnen in de plooien van een ander geluidsdeken, terwijl het geheel duidelijk blijft pulseren, als een organische improvisatie van een legertje instrumentalisten. Inderdaad krijgt 'La Métamorphose' nooit het aanschijn van een te sterk geconcipieerd stuk, terwijl het dat natuurlijk wel is. Levinas slaagde er gelukkig in de taal direct te houden, de horror onmiddellijk te laten gedijen, zonder zich te verliezen in een intellectualistisch kader op grondplan dat afleidt van de gruwelijke situatie die iemand nu eenmaal zomaar overvalt. Met het Ictus Ensemble vond Levinas overigens een stel musici die deze muziek laten klinken alsof ze er al jaren mee bezig zijn – of juist niet, alsof ze het ter plekke staan uit te vinden. De rijkdom aan klankwolken die nog geen vijfentwintig mensen hier samen verzorgen, is ronduit indrukwekkend. Een kokend, dampend en borrelend werkstuk waaruit telkens andere geuren en smaken naar boven komen: over 'La Métamorphose' is het laatste woord nog lang niet gezegd.