Na een rustige start op woensdag en donderdag en een eerste opwelling op vrijdag, trok November Music op zaterdag voor het eerst alle registers open. Met achttien concerten op minder dan twaalf uur tijd, was het hartverscheurende keuzes maken tussen hedendaagse gecomponeerde muziek, dance, wereldmuziek en freejazz. Al kon de bezoeker die wat geluk had met de planning een groot deel van de variatie op November Music mee beleven.
Dat een optreden meer kan zijn dan louter wat muzikanten op het podium, daar is men zich in de wereld van de gecomponeerde muziek al lang van bewust. Lang voor de zomerfestivals de “beleving” ontdekten werkte men in concertzalen met speciale zaalopstellingen, elementen van theater, beelden of belichting. Of die extra’s er altijd zo to doen, dat is een andere vraag, want met het verschuiven van beluistering naar ervaring, heeft de concertganger ook al heel wat “speciallekes” gekregen die een leuk verhaaltje opleverden, maar artistiek weinig toevoegden.
Voor haar project ‘La Harpe C’est Moi’, dat op November Music in première ging, combineerde harpiste Godelieve Schrama hedendaagse harpmuziek met belichting, een zaalopstelling met drie kleine podia, elk voorzien van een of meerdere harpen en de live elektronica van Wouter Snoei. Om de totaalbeleving af te maken werden Schrama en Snoei in een rode lederen broeken gestoken en kreeg zelfs de geur een plaats in het geheel.
Godelieve Schrama (foto: Anouk De Kleermaeker)
Toch was de hele omkadering niet zonder effect. Door de stilte tussen de verschillende stukken, waarin Schrama zich van het ene naar het andere podium begaf, op te vullen met elektronische geluiden, werd de voorstelling in een grote flow beleefd. Voor dit verbindingswerk gebruikte Snoei ingesproken gedichten die aan de basis van de composities lagen of elektronische geluiden. Het fraaist waren echter de momenten waarop hij het einde van een werk via de laptop overnam om het bewerkt via de speakers terug te sturen. Zo kreeg het publiek als het ware een herinnering aan het werk te horen, wat Schrama de kans gaf zich klaar te zetten voor het volgende stuk.
In totaal bestond het programma uit elf composities, die allemaal hooguit twee jaar oud waren. De stukken varieerden van een meer traditionele aanpak met het klassieke, feeëriek klaterende harpgeluid, glissandi in verschillende richtingen en getokkelde melodieën tot meer abstracte klanken: het tikken op de klankkast, wrijven over snaren of het geluid van snaren wanneer de pedalen ingedrukt worden zonder dat die snaren zelf aangeraakt worden.
Soms ging de muziek nog wat verder terug in de tijd, zoals in ‘La Harpe de Mellodie’ van Hans Koolmees. Gespeeld op kleine harp en met duidelijke verwijzingen naar middeleeuwse melodieën kwam hier even een meer volkse klank opzetten. In een duet van Schrama en Snoei, opnieuw op kleine harpen, klonken dan weer flamencoachtige accenten, waarbij het ronkende geluid van ontstemde snaren deed denken aan Afrikaanse instrumenten.
Het verst van de klassieke harpliteratuur lagen de werken waar de harp het gezelschap kreeg van live elektronica. In ‘Golden Slumbers’ van Jorrit Tamminga werd het harpgeluid opgepikt en vervormd via de speakers rondgestuurd, als een wervelwind in een glas water. Voor het dramatische hoogtepunt tekende Micha Hamel met de harpsolo uit zijn ‘Requiem’. Vanaf de stevig getokkelde inzetten, als van hard aangeslagen klankschalen, werd duidelijk dat Hamel een heel specifieke, geladen sfeer voor ogen had. Die intensiteit werd daarna vooral duidelijk door de goed ingezette virtuositeit die uitmondde in enkele indrukwekkende hoogtepunten die door de elektronica verder uitvergroot werden tot in het exploderende toe. Ook de manier waarop Snoei zijn geluid uit de harparpeggio’s leek te trekken was fascinerend om horen. Toch bleef de combinatie van harp en elektronica eerder sfeer en aanvulling dan dat er echt sprake was van interactie, wat uiteraard geen afbreuk deed aan de intensiteit van de ervaring.
Wouter Snoei
Hoewel het optreden van Godelieve Schrama al om 16u plaatsvond, was het al het zesde op het programma van zaterdag. Wie het bijgewoond had, kon alvast de concerten van Calliope Tsoupaki en Ralph van Raat vergeten. Met wat rennen was dat van het HERMESensemble nog haalbaar, maar veiliger was het om te wachten op het optreden van het Bram Stadhouders Trio en het Nederlands Kamerkoor. Bram Stadhouders maakt, net als zijn broer Jasper, deel uit van een nieuwe lichting muzikanten die het niet zo begrepen hebben op de grenzen tussen jazz, improvisatie en rock. Eigenlijk mag daar ook gerust de gecomponeerde muziek bij, want in opdracht van het North Sea Jazz festival componeerde Bram Stadhouders ‘Henosis’, een werk voor elektrische gitaar, drums, keyboards en acht vocalisten.
Ook voor Stadhouders mocht een concert meer zijn dan alleen de klank en bij de muziek werden de ondertussen haast onvermijdelijke visuals getoond. Dat die niet vrij waren van enige fantasy-elementen kwam mooi uit, aangezien ook de muziek van Stadhouders in die richting gedacht was.
Schrijven voor zelfstandig opererende stemmen (of bij uitbreiding: uitvoerders) is een andere zaak dan componeren voor een eigen band. In het eerste geval moet alles gebeuren in de partituur. In het tweede kan de uitvoerder-componist veel doen tijdens de uitvoering: muzikale ideeën kunnen verder ontwikkeld en bijgestuurd worden, waardoor ze een nieuwe betekenis krijgen.
Bij het combineren van de twee tradities, wordt het verhaal er echter niet eenvoudiger op en dat mocht ook Stadhouders ervaren. Dat die in ‘Henosis’ aardig wat plaats liet voor improvisatie - die hij steevast zelf invulde – kon niet verbergen dat de compositie zelf erg dun uitviel. Vooral in het gebruik van de stemmen kwamen de zwaktes duidelijk naar voor. Het werken met brede harmonische velden, aangehouden of regelmatig afwisselend, bleek al snel een techniek, waardoor het gevaar van de dissonante harmonie bijna meteen geneutraliseerd werd.
Bram Stadhouders
De beweging in de muziek moest dus in hoofdzaak komen van het trio dat voor de zangers opgesteld stond. Uit de keyboards kwamen zoemende lijnen en elektronische geluiden die samen met de drumpartijen het geluid verder aandikten. Helaas bleef het geluid van de drums vaak los staan van de rest, waarbij Onno Govaerts (Cactus Truck) zich ook niet liep opmerken als de meest kleurrijke percussionist.
Boven dit alles zweefde Stadhouders zelf, als lid van het ensemble en als solist. In het eerste stuk, gekleurd met een ECM-achtige ijlheid, koos hij toepasselijk voor een clean, jazzy geluid, terwijl hij in het grootse, sacrale tweede voor versplinterde noise opteerde. Opnieuw een logische keuze die op papier helemaal klopt, maar muzikaal niet maximaal overkwam. Daarvoor bleef zijn geluid iets te vaak in het pak steken, waardoor eventuele contrasten tussen de verschillende delen geminimaliseerd werden en het geluid vaak een eenvormige klankbrei werd. Het slotstuk met flipperende elektronica als van een ontspoord computerspel, zorgde daarbij even voor een andere sound. Die stond dan echter weer zover af van al het voorgaande dat het niet helemaal duidelijk was in hoeverre het resultaat bewust, dan wel accidenteel was.
‘Henosis’ was als compositie en in uitvoering een tegenvaller. Toch blijft het mooi dat jonge muzikanten de kans krijgen om een dergelijk werk te schrijven en ervaring op te doen. Dat ze daarbij al eens de bal misslaan moet het publiek er maar bij nemen. Het blijft tenslotte een investering in de toekomst.