Wie het thuis niet kan maken om afwezig te zijn bij het avondeten, laat beter November Music aan zich voorbij gaan. Met concert van 12.30u tot middernacht is het voor locals immers kiezen tussen huislijke vrede en optredens meepikken, zeker na 19u.
Toeval of niet, af en toe lijkt de organisatie even een moment van rust in te bouwen. Bijvoorbeeld wanneer ze de deuren van een zaal net iets later openen dan afgesproken. Dat ze daarbij nogal strikt in de leer zijn, bleek bij het optreden waar kamancheh-virtuoos Kayhan Kalhor zijn tweede opwachting tijdens het festival zou maken. Na de soundcheck even buitengestapt, moest hij net als het publiek wachten om terug binnen te mogen. Veel kans dat hij zelfs niet geprobeerd heeft zich kenbaar te maken als muzikant, want op z’n dooie gemakje zat hij tussen de wachtende bezoekers of hij helemaal niet meteen het eerste optreden van het programma moest spelen.
Kayhan Kalhor
Net als gisteren met het Rembrandt Frerichs Trio begon Kalhor opnieuw vanuit toonloos ruisen, alsof het publiek getuige mocht zijn van de geboorte van de klank. Samen met de westerse strijkers liet hij het geluid geleidelijk aan vastere vorm aannemen. De toonhoogtes die er uit voortkwamen resulteerden echter niet meteen in een melodie, maar in een wolkachtige harmonie. Die veranderde continu van vorm, omdat de vijf muzikanten afwisselend van toonhoogte verschoven, waardoor de luisteraar geen vat kon krijgen op de muziek.
Hier werd duidelijk hoe mooi de kamancheh-klank ingewerkt is in het geheel, een prestatie van Kalhor maar ook van de vier dames die hun klassieke traditie aan de kant wilden zetten voor meer open vormen. Nog fraaier werd het samenspel in het volgende stadium waar een klein motiefje door Kalhor geïntroduceerd werd. Wat in oorsprong uit niet meer dan twee verschillende noten bestond, werd als in een natuurlijke echo van links naar rechts doorgegeven en tegelijkertijd voorzichtig ontwikkeld tot er uiteindelijk een volwaardige melodie opdook. De evolutie werd doorgetrokken naar vinniger ritmes die in een deinende beweging ingepast werden. Heel langzaam aan kropen de vijf muzikanten in een zelfde melodie die ze tot slot van het tweede deel samen lieten uiteenvallen.
Dat de groep daarbij klonk als een echt kwintet en niet als een strijkkwartet met een Perzische gast, was veelzeggend voor de muzikale verstandhouding binnen het ensemble. Geen overbodige luxe, zoals ook later zou blijken, want pas nu kon het echte groepsspel beginnen. Met betoverend mooie Arabische melodieën die door een of meerdere strijkers gespeeld en door de anderen mooi omspeeld werden, kon de vloeiende lyriek nu echt het heft in handen nemen.
Ragazze Kwartet
Nog meer traditie in moderne gecomponeerde muziek was er na de pauze. Zangeres Nora Fischer (dochter van dirigent Iván Fischer) waagde zich met het ensemble Asko|Schönberg aan een uitvoering van Osvaldo Golijovs ‘Ayre’. Hoe toegankelijk, relatief eenvoudig en melodisch de composities ook mogen klinken, het overtuigend neerzetten van deze liedcyclus is niet iedereen gegeven. Niet in het minst omwille van de flexibiliteit die Golijov van zowel de vocaliste als de instrumentalisten vraagt.
In de eerste vier liederen trekt hij immers meteen een heel scala open. In het openingsstuk ‘Mañanita de San Juan’ alleen al moet de zangeres kunnen wisselen tussen weemoed en bezetenheid, terwijl van het ensemble verwacht wordt dat de gefragmenteerde partituur klinkt als een broeierige mozaïek. Voor het tweede stuk ‘Una Madre Comió’ moet de vocaliste overgaan naar een devote lichtheid om meteen daarna in ‘Tancas Serradas a Muru’ onder te duiken in een dreigende laagte, waar energie gegenereerd moet worden zonder de voor de hand liggende dynamische ontwikkeling.
Nora Fischer
Van epigonisme had Fischer duidelijk geen last. Niet alleen zong ze een stuk dat niet in de opname met Upshaw te horen is (waarin ze begeleid wordt door een productie met uitsluitend haar eigen, in lagen gestapelde stem), in het rondtollende ‘Wa Habibi’ koos ze ook voor een eigen interpretatie. Die zat niet zozeer in de grote effecten, maar in de kleine versieringen die ze in de melodie inbracht, waarbij ze de melodie vaak net iets anders krulde dan Upshaw in de eerste opname van het stuk.
Met Asko|Schönberg wist Fischer zich daarvoor uiteraard gesteund door een ensemble dat alles in huis heeft om dit werk tot een goed einde te brengen. Ook voor hen was de partituur echter geen evidentie. Zoals bij een exacte, maar niet doorvoelde uitvoering de bij momenten magische sfeer van het werk snel verloren kan gaan, zo zal een goed bedoelde maar slordige uitvoering het werk reduceren tot een reeks volksachtige stukken. Gelukkig wisten de muzikanten precisie en oor voor detail te koppelen aan overgave, waarbij sommigen al zittend even enthousiast te keer gingen als Fischer die vrijelijk kon bewegen.
Bovendien klonk de elektronische inbreng in deze live-situatie opvallend overtuigend en organisch. Van de beats tot het opgepompte hyperaccordeon bleef alles mooi in balans met de live spelende instrumenten. Zo bleven de elementen van klezmer, ladino en Midden-Oosterse muziek onaangeroerd: niet vanzelfsprekend in een westerse concertcontext, wat de prestatie van Fischer en de muzikanten van Asko|Schönberg alleen maar meer glans gaf.
Wie na deze concerten nog niet naar huis wilde, kon enkele tientallen meters verder terecht in Club NM voor een knappe pot improv met het Colin Vallon Trio ft. Michael Moore. Heel andere koek, want op enkele melodische schijnbewegingen van Moore na (hij leek even een frisse standard in te willen zetten), bewoog het viertal zich op erg abstract terrein. Meer dan op ritme en melodie speelden de muzikanten op kleur, waarbij het groepsgeluid op de eerste plaats kwam. Niet in de solo-egotripperij, maar in het zoeken naar klanken die mooi in het decorum pasten van wat de anderen deden, daar toonden Vallon en co. zich uiterst bedreven in.
Colin Vallon Trio
Moore van zijn kant, was zijn bescheiden zelve. In combinatie met de vage harmonie van Vallon koos hij voor een abstract-melodische benadering waarop de tonaliteit geen vat kreeg. De muziek vloeide zonder opzichtige dynamische contrasten van links naar rechts, waardoor het publiek na enkele seconden al het noorden kwijt was. Dat beterde er niet op toen de blazer zich meer op de klank zelf begon te richten en hij zijn klarinet liet klinken als een bamboefluit.
Ook bassist Patrice Moret en drummer Julian Sartorius kozen voor het onvoorspelbare vaarwater. Bij de eerste vertaalde zich dat in schijnbaar richtingloze baslijnen die wonderwel aansloten bij het labyrintische geluid waar zijn kompanen in rondwaarden. Sartorius van zijn kant maakte het zichzelf niet gemakkelijk. In plaats van te kiezen voor massa’s materiaal beperkte hij zich tot een drumset waarvan hij delen afdekte en enkele attributen die hij heel gericht inzette. Veel meer dan een metal buis die een mooi zingend geluid produceerde, enkele cimbaaltjes en andere voorwerpen die een vaste toon genereerden, had hij niet nodig. Wat hij er mee deed was echter bijzonder fraai. Vanuit de zingende buis bouwde hij een structuur op die hij liet aangroeien en daarna terugplooien. Dat hij daarbij perfect hoorbaar was, ook wanneer zijn collega’s meespeelden, was veelzeggend voor het evenwicht binnen het bandgeluid. Hoe abstract en gesloten dat ook mocht zijn.
Alleen op November Music kan een bezoeker na een klassiek concert met invloeden uit de traditionele muziek belanden op een set free improv die daarna gevolgd wordt door een elektronisch dance-optreden. Alleen op November Music klopt het plaatje ook en daar is zelfs geen baseline als “muziek van nu door de makers van nu” voor nodig. Zonder al te veel uitleg vloeien stijlen en tradities in elkaar, binnen een optreden, binnen een concert of binnen een avond.
Jameszoo
Lome funk met een sexy tegenzittende groove, Fisher Price drum’n’bass, Nintendobeats en pingpong-ambient werden met de glimlach door elkaar gedraaid. Dat een en ander daarbij niet liep zoals gepland, mocht de pret niet drukken, temeer daar zeker in het begin van Gelder en Vanoli goed hun plaats in het geheel hadden. Dat de eerste zijn rol geleidelijk meer gereduceerd zag tot het leggen van akkoorden werd echter mooi opgevangen door het beter uitgewerkte materiaal uit de laptop van van Dinther. Met zijn voorkeur voor een gelaagd geluid dat amusant stuiterde en versprong, toonde hij zich een waardige collega van producers als Rustie en Hudson Mohawke. Of misschien zelfs nog meer van Pomrad, niet in het minst door de humor die in de muziek doorschemerde. Cartoonesk en tegen het einde zelfs parodiërend mocht er gelachen worden met alles en iedereen, niet in de laatste plaats met Jameszoo zelf. Het gebeurde echter allemaal met muzikale smaak en ambitie en bovendien nog erg dansbaar ook. Waarmee voor club- en festival meteen het laatste excuus sneuvelt om Jameszoo in de wachtkamer te houden.