De invloed van Albert Ayler op latere generaties jazzmuzikanten wordt vaak onderschat. Het trio Universal Indians - genoemd naar een stuk van de veel te vroeg gestorven freejazz-saxofonist - illustreerde dat met een veelzijdig concert in het Antwerpse Zuiderpershuis, waar het een gastrol voorzag voor een andere bekende Ayler-adept: Joe McPhee.

Jon Rune Strøm (foto: Joachim Ceulemans)
Jon Rune Strøm (foto: Joachim Ceulemans)
Op hun debuutplaat 'Nihil Is Now' laat het jonge Noors-Amerikaanse trio een stevig in- your-face-geluid horen, met bassist Jon Rune Strøm en drummer Tollef Østvang als aangevers en saxofonist/driftkikker John Dikeman als afwerker. Hoewel wat minder luid dan Cactus Truck - dat andere trio waarmee de Amerikaan zich de afgelopen jaren in de kijker speelde - is het ook bij Universal Indians vaak een wroeten, kreunen en kwelen. In Antwerpen was dat aanvankelijk ook het geval, maar een meer lyrisch en melodisch denkende McPhee, die zich na enkele minuten in het eerste stuk mooi middenin het geluid van het trio nestelde, stuurde de groep naar rustiger vaarwater. De 74-jarige Amerikaan vond op zijn altsax (met een opvallend rood mondstuk) exact die tonen die nodig waren om het geweld van vooral Dikeman in een muzikaler en minder zenuwachtig frame te lijsten.

Dikeman bleef in de eerste set opvallend vaak in het lage register hangen, waar hij over een indrukwekkende, volle klank beschikt en via overblazen af en toe tot bepaalde harmonieën in staat bleek. In plaats van elke richting op te stuiteren, koos hij voor korte sequenties en ideeën waarop hij verder bouwde. Strøm manifesteerde zich op hetzelfde moment als de krachtpatser van dienst. Door de snaren met zo’n snelheid en brutaliteit aan te slagen - waarbij hij ook regelmatig met een luide bonk de klankkast raakte - trok hij de lijn door van zijn soloplaat ‘Jøa’, waarop de fysieke uitdagingen van het contrabasspel in de verf worden gezet. Østvang concentreerde zich opvallend genoeg op het toevoegen en inkleuren en schuwde het stuwende of aanwakkerende werk. Eenmaal op zichzelf, leek de Noorse ritmesectie even doelloos rondjes te draaien, maar toen de blazers invielen en Strøm zich onder het geluid van de twee Amerikanen nestelde, klopte het plaatje als bij toverslag.

Het laatste stuk voor de pauze was misschien wel het mooiste moment van de hele avond. McPhee fluisterde door zijn sax en wekte ruisende, dan weer fladderende klanken op die afkomstig leken van een gedempt koperblaasinstrument. Strøm en Østvang schoven hier gezwind tussendoor terwijl Dikeman besloot zich niet te moeien, wat hem sierde. Daarmee werd het publiek er nog eens aan herinnerd dat zogenaamde free music ook een zachtaardige kant heeft.

Joe McPhee (foto: Joachim Ceulemans)
Joe McPhee (foto: Joachim Ceulemans)
Na de pauze kwam de geest van Albert Ayler meer en meer opzetten. Eenvoudige muzikale figuren, die op een smekende toon werden gebracht, vormden het centrale discours. Het deed denken aan gospelmelodieën, zoals Ayler die in de tweede helft van de jaren zestig in zijn muziek verwerkte. Toen McPhee plots een gelijkaardig motief liet weerklinken uit zijn in 1977 verschenen soloplaat ‘Tenor’ - een cultklassieker in het genre - werd plots duidelijk hoe dicht deze werelden bij elkaar liggen. Dikeman vond daarbij een mooie, half-dissonante tegenstem waardoor de twee blazers elkaar minutenlang op een dynamische manier aantrokken en afstootten.

De stempel die McPhee gaandeweg drukte op het concert zorgde voor verdieping en verbreding van heel het gebeuren. Daardoor kreeg het talrijk aanwezige publiek in het Zuiderpershuis op anderhalf uur tijd meer return dan tijdens een heel weekend hengelen en schieten op de Sinksenfoor. Maar maak dat de gemiddelde Antwerpenaar maar eens wijs.

Meer over Universal Indians feat. Joe McPhee


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.