Van het oorspronkelijke idee van de Electronic Survival Unit, een reeks tape-opnames die saxofonist-cornettist Joe McPhee in staat stelden om te spelen zonder niet opdagende bandleden, schiet anno 2013 weinig over. Door het opnieuw toelaten van levende muzikanten is het “Electronic” uit de naam verdwenen en zoals de suffix III aangeeft, is de band ondertussen aan haar derde verschijningsvorm toe.

In die gedaante speelt Joe McPhee tegenwoordig samen met twee muzikanten die elkaar door en door kennen: cellist Fred Lonberg-Holm en percussionist Michael Zerang. Van het trio verscheen onlangs het album ‘Game Theory’, een cd die alweer drie jaar geleden opgenomen werd: een goede reden om eens te gaan kijken of en hoe de legende in 2013 nog stand houdt.

Het begon allemaal erg onschuldig met een vrolijk uit de losse pols tikkende Zerang en een melodisch zijn weg zoekende McPhee. Pas na enige tijd pikten de tremolo’s van Lonberg-Holm zich aan, wat voor McPhee het teken was om omhoog te kruipen, iets waarvoor hij van zijn collega’s alle ruimte kreeg. Na een snelle overgang zat de groep in heel ander vaarwater. Lonberg-Holm koos voor pizzicato’s waarover McPhee zijn brede, free gospel lijnen drapeerde.

Hoe snel de ommezwaai ook gerealiseerd werd, bruusk was die niet te noemen. Dat zou symptomatisch blijken voor het hele optreden. In een natuurlijke flow ontwikkelden de drie muzikanten een constante golfbeweging die de muziek van de ene naar de andere setting deed deinen. Spectaculair of gezocht was het allemaal niet, maar muzikaal des te meer. Niet in het minst omdat de drie er over waakten nooit twee keer exact hetzelfde terrein op te zoeken. Telkens was er wel iemand die een herkenbaar moment een twist meegaf, waardoor de spanning gehandhaafd bleef.

Dat de wisselwerking tussen de drie zo vlot verliep, had niet in de laatste plaats te maken met het leven en laten leven dat de groep als devies leek te hanteren. Machodadendrang was niet aan de orde, ook niet toen McPhee koos voor overblazen. In eender welke gedaante bleef zijn spel getekend door een lyrisch element en hij deinsde er ook niet voor terug om zich minutenlang terug te trekken. Wie dat iets minder deed, was Lonberg-Holm, maar buiten een overtollige bijdrage op het einde van het concert, vond hij in al zijn gretigheid goed zijn plaats in het geheel. De elektronica hielp hem daar een aardig handje bij. Naast het bijkleuren van het geluid met ondermeer distortioneffecten of het suggereren van het geluid van een frequentiezoekende radio, bleek de technologie toch vooral een handig vergrootglas om geluiden hoorbaar te maken die zonder extra hulp onopgemerkt zouden blijven. Zelfs onder het weinig baldadige spel van McPhee en Zerang.

Hoe gemakkelijk zou het voor deze laatste geweest zijn om het hele geluid dicht te smeren met cimbaalklanken allerhande. Occasioneel deed hij dat ook, maar daarbij bewaakte hij steeds de setting: qua volume en ritme hield hij steeds een oog op zijn beide partners, waardoor die zich nooit overspeeld wisten. Hoe evenwichtig Zerang zich binnen het groepsgebeuren bewoog, was ondermeer af te leiden uit de grooves die door zijn vrije manier van spelen spookten, maar slechts zelden mochten doorbreken. Zo zorgde Zerang voor houvast voor zijn collega’s en het publiek, waarmee hij iedereen in een zetel zette zonder er een luie stoel van te maken.

De aandacht voor het geheel waarmee de drie speelden, kwam extra duidelijk naar voor in de passages waarin het geluid echt kon blenden. Het versmelten van cello en tenorsax was daar bij het meest voor de hand liggend en meer dan eens klonken Lonberg-Holm en McPhee als twee menselijke stemmen: nu eens roestig, dan weer clean. Dit leidde tot een quasi zuiver harmonische passage die een opvallend rustpunt vormde in de voor de rest heel beweeglijke set.

Minder vanzelfsprekend, althans op papier, was het samengaan van Zerang en Lonberg-Holm. In praktijk is de symbiose tussen de twee muzikanten echter geen uitzonderlijk fenomeen. Hoe kan het ook anders met twee muzikanten die elkaar de afgelopen twintig jaar in meer dan tien ensembles troffen, van een duo tot het Chicago Tentet. Echt verrassend was het dan ook niet dat Lonberg-Holm en Zerang elkaar enkele keren blindelings wisten te vinden.  Zo creëerde deze laatste door het manipuleren van de vellen van verschillende delen van zijn drumset toonhoogtefluctuaties, waardoor hij wonderwel kon inpikken op de pizzicato’s van zijn collega.  Dit verhaal kreeg nog een staartje toen beide heren zich in een knarsende, piepschuimachtige dialoog stortten, waarbij het kluwen helemaal onontwarbaar werd en bij momenten niet meer uit te maken was wie nu voor welk geluid zorgde.

Met de luxe van de individuele kwaliteiten en het attente samenspel in de bagage, kon het trio zich vrijelijk door het moment laten leiden. Dit zorgde voor enkele markante passages die ondanks hun specifieke karakter toch mooi binnen het verloop van het geheel pasten. Met een zingende cello en dito drums, later bijgetreden door McPhee op cornet, toverden de drie een geluid tevoorschijn als van een bescheiden familiefeestje van drie generaties olifanten, waarbij iedereen wat door elkaar tatert.

Een heel andere weg sloeg het trio in voor het einde van de eerste set. In een gefragmenteerd samenspel leken de drie op de tast naar elkaar toe te kruipen, waarbij het mekaar vinden resulteerde in een van de meest opmerkelijke passages van het concert. Ver weg was plots de vrije improvisatie toen Zerang een duidelijk en herhalend ritme neerlegde, McPhee er een eenvoudige riff onderschoof en Lonberg-Holm zich tussen zijn collega’s nestelde met een melodie die nog het meest weg had van Ierse volksmelodie.

Na de pauze vertrokken de drie even bescheiden als ze een half uurtje eerder gestopt waren. Tegen de achtergrond van een uitgekristaliseerd geluid van drums en cello kon McPhee zijn cornetklank, in de breedste zin van het woord, traag laten evolueren: van ritmische plofgeluiden door met zij handpalm op het mondstuk te slaan, over abstracte windgeluiden tot zuiver geblazen tonen.

Toen Zerang voor een volgend stuk naar de darboeka greep, kleurde de muziek plots oosters, inclusief een meanderende melodie die door McPhee en Lonberg-Holm verschillend omspeeld werd. Naar het einde van de set wipte McPhee nog even binnen bij ‘Blue Monk’, waarna het drietal voor het bisnummer de geheimzinnige, zelfs wat bedreigende sfeer van het regenwoud opriep. Veel meer dan kleppenpercussie van McPhee en een fluitje van Zerang was daar niet voor nodig en het was dan ook hier dat Lonberg-Holm zich eindelijk even overbodig wist te maken. Gelukkig had hij daar bijna twee uur voor nodig gehad.

Meer over Survival Unit III


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.