Op 6 december stond Vijay Iyer, een van de coming men van de Amerikaanse jazz, in De Singer in Rijkervorsel: niet zoals enkele maanden geleden in duo met saxofonist Rudresh Mahanthappa of zoals op Gent Jazz met zijn trio, maar helemaal alleen.
Iyer begon zijn concert met een onvervalst staaltje voetbaltrainerrethoriek. Met een zucht en duidelijk vermoeid deelde mee dat hij pas eerder die dag geland was (het optreden was het eerste in zijn Europese tournee), alsof hij zich bij voorbaat wilde indekken voor een eventueel tegenvallend optreden. Zijn aanvulling “but I’m fine, really”, klonk dan ook eerder als “fijn dat jullie gekomen zijn, maar eigenlijk zou een hotelbed ook wel een valabele optie zijn”.
Gelukkig werd het concert geen routineklus. Daarvoor lagen de kaarten nochtans wel op tafel. Op zijn eerder dit jaar verschenen soloplaat (onder de toepasselijke titel ‘Solo’) klinkt Iyer immers minder scherp dan in trioverband, alsof hij het vuur bas en drums mist en het dan zelf ook maar wat rustiger aan doet. Bovendien is het repertoire van de cd een soms wat vreemde mengeling van eigen stukken, standards (Monk, Ellington, Van Heusen) en Michael Jacksons ‘Human Nature’: niet meteen een collectie waar veel lijn in te trekken valt.
Op het podium van De Singer klopte het echter allemaal. Het borrelende en gelaagde toccataspel en de ritmisch dwarse figuren konden optimaal hun werk doen en lieten een Iyer horen die de luisteraars, ondanks zijn matige fysieke conditie, meer dan waar voor hun geld gaf. Bovendien kreeg de muziek door de specifieke, polyfone benadering van Iyer een indrukwekkende ruimte. Door vaak te denken in louter bas- en melodielijnen – waarbij de opvulling met akkoorden vaak weggelaten werd – kon de muziek ademen en kreeg Iyer als improvisator maximale vrijheid.
In de eerste set liet Iyer zo verschillende gedaanten van zijn muzikale persoonlijkheid horen. Monks ‘Epistrophy’ werd gebracht in een hoekige onvoorspelbaarheid die helemaal in de lijn lag van de weerbarstige grootmeester. Echo’s van klassieke stride-jazz waren dan weer overduidelijk aanwezig in ‘Black & Tan Fantasy’ van Duke Ellington, zonder ironie of retrogevoel. Het energiehoogtepunt van het eerste deel vormde Iyers eigen ‘Autoscopy’ waarin hij een muur van gelaagde, ratelende ritmes optrok die de luisteraar uitgeput in de stoel achterovergedrukt achterliet.
Na de pauze ging de kersverse Grammy genomineerde (Iyers trioalbum ‘Historicity’ staat in de shortlist voor beste instrumentale jazzalbum) op zijn elan door. Niet vanzelfsprekend, aangezien muzikanten na de onderbreking de muzikale spanning en concentratie al eens durven achterlaten in de kleedkamer. Hier werden de contrasten echter alleen maar scherper gesteld. ‘Human Nature’ werd met de ritmische en harmonische kaasschaaf bewerkt tot een overtuigend stuk moderne jazz. Een goed vermomde ‘Darn That Dream’ werd al even eigenzinnig onder handen genomen, maar bijzonder fraai en gevoelig neergelegd, waarbij het voor het publiek even de adem inhouden was.
Het hoogtepunt was echter het bijzonder gestileerde ‘Patterns’ waarin een Indisch gekleurde melodie in een romantische, open waas dreef die aan het ‘Adagietto’ uit Mahlers vijfde symfonie deed denken. Wanneer het stuk geleidelijk aan vervelde en de repetitieve accenten opdoken, kwam de geest van John Adams over de muziek zweven. Wie deze muzikale figuren overtuigend en zonder eclectische prietpraat in één nummer verwerkt krijgt, heeft veelbelovende kaarten in de hand.
Dat liet Iyer naar het einde toe nog meer horen met de twisted blues ‘One For Blunt’ (opgedragen aan Herman Poole Blount, beter bekend als Sun Ra) en ‘Rememberance’ dat hij tien jaar geleden schreef voor zijn toen pas overleden grootvader. Plots mocht de zachte harmonie haar gang gaan en bleven de ritmische energie en het gelaagde spel op stal. Het resultaat was een ontroerend mooi en kwetsbaars slot dat nergens last had van siroop of tranerigheid. Een bijzonder knap eindpunt van een indrukwekkend soloconcert dat de te promoten cd-opname moeiteloos overtrof.