Op de slotdag van Jazz Middelheim, door de weergoden uitgeroepen tot het eerste herfstfestival van het seizoen, vertoonde de programmatie voor de eerste keer een echt vreemde genodigde. Het werd er echter een die het gros van de andere optredens van het festival, editie 2014, in dik een uur van de tabellen zou spelen.
Het mag gezegd worden, met MikMâäk, B.O.A.T., Vijay Iyers sextet en veteranenproject, het Bruno Vansina Orchestra en MannGold de Cobre (inderdaad, veel Belgen) hebben de jazzliefhebbers dit jaar geen klagen gehad. Reden te meer om op de slotdag eens te gokken en iets te programmeren dat snel het label “moeilijk(er)” opgeplakt kon krijgen.
Echter, wat heet moeilijk in de muziek van het Carate Urio Orchestra? De groep onder leiding van rietblazer Joachim Badenhorst, een van die Belgen die op eigen verdienste een indrukwekkend internationaal netwerk en cv opgebouwd heeft, speelt dan misschien geen standaardjazz, wat ze er voor in de plaats leverden, deed elke kritische vraag daaromtrent verstommen.
Die liet niet het ruwste van de zevenkoppige groep horen, maar schitterde net door transparantie, waarbij elke individuele bijdrage perfect hoorbaar bleef. Die individualiteit werd nog verder opgevoerd toen het geluid begon uit te dunnen tot alleen de viool van Frantz Loriot overbleef die zich uiteindelijk in een noot terugtrok. Nog was het verhaal van ‘Sidereal’ niet uitverteld, want nu was het aan Loriot om de volgende beweging in te zetten, die hij moederziel alleen, met een loopstation opbouwde tot het geluid schitterde als een atonaal muziekdoosje.
Voor dit soort muzikaliteit willen heel wat muzikanten een pink, een duim of desnoods een hele hand geven, maar voor Badenhorst en zijn Carate Urio Orchestra was het niet meer dan een voorafspiegeling van wat het hele optreden zou doorgaan: muziek die vaak onbeschrijflijk mooi was, waaraan alles klopte en waarin catchy en soms zelfs volkse melodieën hun weg vonden in een processieachtige plechtigheid.
In ‘Genoeg Gedronken’ schitterde de band in instrumentaal classicistisch contrapunt dat daarna zonder enige moeite vocaal werd verder gezet. Op andere momenten was er dan weer een bezwerende opbouw te horen, creëerden de strijkers een drone-achtige soundscape of zong Badenhorst zonder enige zweem van ironie de tekst van ‘Zeg Ken Jij de Mosselman’. Nooit klonk het resultaat geforceerd, gezocht of flauw-grappig. Net zomin werd een minutenlange klarinetintro van Badenhorst waarbij hij moederziel alleen zowel melodie als begeleiding produceerde louter techniek of virtuositeit. Van arpeggio’s schoof hij door naar een naakte melodie om daarna de twee, zuiver op techniek en dus zonder loopstation, boven elkaar te schuiven.
Nico Roig (foto: Bruno Bollaert)
Wie daar sowieso al moest beginnen zoeken, was Vijay Iyer, zeker voor het project waarmee de artist in residence van Jazz Middelheim zijn derde passage op het festival invulde. Iyer de jazzpianist zou het publiek op zondag immers niet te horen krijgen, wel Iyer de elektroakoestische componist.
Iyer begon als solopianist aan het concert. In plaats van de ritmisch getinte stukken van zijn jazzrepertoire liet hij nu een ijle kant horen waarbij zijn open pianospel begeleid werd door abstracte elektronica. Die moest later plaats maken voor een klikbeat, maar dat veranderde weinig aan het feit dat de muziek wat in de vrijblijvendheid en de loutere sfeer bleef hangen.
Zelfs toen hij daarna wat romantischer begon te spelen of over het klavier begon te razen en zo de muziek in stukken en brokken uiteen liet vallen, kreeg die nooit de drive die Iyer als jazzpianist wel weet te genereren. Dat hoeft natuurlijk niet het grote drama te zijn, als er in de plaats iets anders gebracht wordt dat het gewicht kan dragen. Helaas ontbrak het de muziek daaraan, want zowel klanktechnisch als melodisch en harmonisch bleef Iyer aan de oppervlakte.
Aansluitend op het klein half uurtje solowerk, riep de pianist het strijkkwartet van het HERMESensemble op het podium voor zijn ‘Mutations I-X’, tien stukken die samen een veertigtal minuten in beslag namen. Met de springerige repetitiviteit van Reich, gecombineerd met een brede Arvo Pärt-achtige melodie liet Iyer meteen horen dat hij niet vies was van de “moderne klassieke” muziektraditie die hij later ook in recentere gedaante aan het woord liet.
Vijay Iyer (foto: Bruno Bollaert)
Hoe goed de bedoelingen ook waren, Iyer reed met de handrem op en de muziek bleef verstoken van de nodige dynamische contrasten. Die verschenen wel in de vijfde mutatie, maar ze kwamen, ondanks de meer dan degelijke uitvoering van de muzikanten van het HERMESensemble, niet echt uit de verf. Bijna op het einde viel alles plots wel de juiste plaats toen de strijkers in een dicht web door elkaar mochten krioelen en het klankbeeld plots veel boeiender werd. Helaas kwam deze opflakkering wat laat, waardoor het stuk als geheel een gefragmenteerde en soms zelfs wat oppervlakkige indruk maakte: noch vis, noch vlees, noch groenteburger.
Esthetisch gaaf klonk ‘Mutations I-X’ dan weer wel, waardoor er voor heel wat luisteraars aardig wat te genieten viel. Dat kon in nog hogere mate verwacht worden van het volgende duo: Enrico Rava & Stefano Bollani. De Italiaanse componist Rava en zijn landgenoot en pianist Bollani kennen elkaar al jaren, namen al meerdere albums op en die vertrouwdheid droop van de muziek. Met de speelse wals ‘Certi Angelo Segreti’ werd het muzikale broederschap meteen onderstreept. Lyrisch, speels en bij momenten lichtjes plagerig dartelden de twee door de set.
Met een wedstrijdje schaar-steen-papier werd er geloot wie het publiek mocht toespreken. Niet dat er erg veel te zeggen was, want spelen ging de twee duidelijk het best af. Vooral dan voor Bollani die met de muziek leek te jongleren. De manier waarop hij met het spichtige ‘Bandoleros’ aan de haal ging was amusant om volgen. Dit was niet meer over akkoorden spelen. In plaats daarvan nam de pianist gewoon het hele stuk op om het eens goed dooreen te rammelen alvorens het weer mooi neer te leggen, zodat Rava er zijn gang mee kon gaan.
Stefano Bollani & Enrico Rava (foto: Bruno Bollaert)
Dat het er bij momenten heel spontaan aan toe ging was te horen in de ‘Cheek to Cheek’ dat de twee uit de lucht leken te plukken. Alsof ze er stommelings in gesukkeld waren, hobbelden ze door het thema waarna Bollani over het klavier begon te dansen met een elegantie die gemakkelijkheidhalve erg Italiaans genoemd kon worden.
Scherp was het optreden op geen enkel moment te noemen, charmant en onderhoudend echter wel. Bollani en Rava zouden met andere woorden een aardige afsluiter geweest zijn, maar die eer was weggelegd voor de groep van Ahmad Jamal. Deze Amerikaanse jazzpianist was in 2010 nog te horen in Antwerpen en liet zich toen opmerken door een grillige set waarin hem er weinig aan gelegen was veel lijn in zijn spel te leggen. Dat was ook nu weer niet zijn hoofdbekommernis, want vanuit Teutoonse akkoorden (alsof hij McCoy Tyner was naast John Coltrane) stak hij dwars de straat over naar hobbelende riedels en terug. Een groot verhaal leek er achter al dit zapwerk niet te zitten, waardoor Jamal meer dan goed was terugviel op het thematische materiaal.
Veel opwinding was er verder ook niet te beleven, of het moest geweest zijn dat het onnodig luide volume waarop de band speelde de adrenalinespiegel van de luisteraars de hoogte in joeg. Hierdoor werd hoe dan ook meteen elke verfijning in de kiem gesmoord. Percussionist Manolo Badrena kon op geen enkel moment de muziek een wat exotische toets geven en dat de ritmesectie met weinig flexibiliteit speelde en soms zelfs star klonk, hielp ook al niet. Zo werd het optreden van Jamal niet alleen een tegenvaller, maar ook een anticlimax van een festival dat, zoals reeds eerder gezegd, veel beter verdiend had.