Met het afzeggen van Randy Newman had Jazz Middelheim al slecht nieuws te melden nog voor het festival goed en wel begonnen was. Terwijl de organisatie naarstig op zoek was naar een vervanger, gingen de concerten in het Park den Brandt van start, traditioneel met een (deels) Belgische band.
De eer viel dit jaar te beurt aan de Waalse rietblazer Manuel Hermia. Met bassist Manolo Cabras en drummer João Lobo heeft hij een trio dat tegen een stootje kan en dat op Middelheim liet horen er ook te kunnen uitdelen. Grof geschut werd echter zelden bovengehaald. Het ontbreken van de piano gaf het trio een geluid waarin veel ruimte zat en die werd optimaal benut in het samenspel van het drietal. Omdat Cabras vaak met een riff het metrum vasthield, konden Lobo en Hermia vrijelijk bewegen. Zonder zuivere improv te zijn, klonk de muziek toch heel vrij, alsof de drie zich alleen aan de regels hielden die ze zelf relevant vonden.
Manuel Hermia Trio
Die deed dat aanvankelijk niet zoals het bij zijn collega’s doorgaans gebeurt. In plaats van zwaar in te zetten op dynamische ontwikkelingen, ging hij zich na een rustige aanloop verdiepen in de harmonische en melodische mogelijkheden van zijn eigen composities. Zo leken zijn solo’s op het eerste gezicht in hetzelfde vaarwater te blijven, terwijl hij in werkelijkheid steeds verder en verder van de veilige haven voer. Een dergelijke opbouw hanteerde hij niet alleen op saxen, maar ook op basuri, waar hij de melodie verder verrijkte met krullen en details allerhande.
Voor een iets stevigere benadering was het wachten op ‘Too Much Information, Too Fast’. Voor het eerst schoot het tempo de hoogte in en werd energieke overblazen een essentieel bestanddeel van Hermia’s vocabularium. Het ruwere geluid werd echter niet als los effect of snoepje voor het publiek geserveerd, maar zat ingewerkt in het thema van het stuk, waardoor de altsax wel erg dicht tegen het scherpe geluid van een Midden-Oosterse zurna kwam te liggen.
Met het opentrekken van het geluid was het verhaal van Hermia, Lobo en Cabras echter nog niet uitverteld. Waar tot dan toe Cabras doorgaans het anker van de band geweest was, liet ook die na enige tijd de stabiliteit voor wat die was. Met de drie muzikanten op een eigen parcours was het aan het publiek om zelf bij de les te blijven. Het tempo en de basisritmiek waren nog duidelijk voelbaar in de muziek, maar werden de luisteraars niet meer met de paplepel ingegeven.
Van het een kwam het ander, want wat tot dan toe al indrukwekkend geklonken had, bleek niet meer dan een inleiding tot het machtsvertoon dat het Manuel Hermia Trio daarna tentoon zou spreiden. In ‘The Color Under the Skin’ werden voor het eerst alle duivels ontbonden. De inleiding werd verzorgd door een percussieduo van drums en contrabas, waarbij het slaan op de klankkast van het strijk- en tokkelinstrument geen folie was, maar gedurende langere tijd een essentieel onderdeel vormde van het geluid. Zelfs in die mate dat tegen dat Hermia inviel, het nummer al aardig op temperatuur was. De bandleider maakte dankbaar van de situatie gebruik en gooide nu de doos van Pandora helemaal open. Hij koppelde zijn doorgedreven onderzoek van harmonie en melodie aan een dynamische ontwikkeling die hem meer dan eens de richting van John Coltrane uitstuurde, inclusief het doorbreken van de klassieke tessituur van het instrument en de schier oneindige stroom aan ideeën die maar uit de sax van Hermia bleven komen.
Voor ‘Waiting For You’ leek het even wat minder te mogen, maar schijn bedroog, zoals wel vaker. De drie lieten niet alleen horen perfect met een ballad uit de voeten te kunnen, met het schrappen van de rol van de time keeper begaven ze zich ook in een traag nummer op metrisch drijfzand zonder er ook meer even in weg te zakken. Het laatste woord van het concert was echter opnieuw aan de viriliteit. Hermia haalde in ‘Austerity’ opnieuw de grote (niet de grove) middelen boven en legde zo de lat voor de acts die na hem kwamen wel erg hoog. Te hoog, zoals al snel zou blijken.
De eerste die er onder door moest, was pianist Tigran Hamasyan, de artist in residence van deze Jazz Middelheim. Voor zijn eerste van drie verschijningen in Antwerpen, had de uit Armenië afkomstige muzikant zich omringd met trompettist Arve Henriksen en sample-artiest Jan Bang. De toon van het optreden werd meteen gezet toen Hamasyan een weemoedige volksmelodie de tent in stuurde: melodisch en puur, waarbij zijn geluid links en rechts een beetje bewerkt werd door Bang. Die knipte in de pianopartij en voegde kleine kraakjes, plofjes en knetterende geluiden toe zonder de originele lijn weg te spelen. Henriksen antwoordde met een hese trompetmelodie die niet toevallig mooi in dezelfde tonaard paste. De drie speelden immers alles behalve op het goed vallend uit. Een degelijke planning en grondige afspraken schemerden waren duidelijk hoorbaar, waardoor de set meer werd dan een reeks ambient-improvisaties.
Tigran Hamasyan
Bang introduceerde filmische, dissonante strijkers, maar doorgaans bleef de muziek in het risicoloze van consonante en brede harmonische velden hangen. De muziek bleef braaf tonaal en de techniek van het live samplen verwerd na enige tijd tot een trucje, waardoor Hamasyan, Bang en Henriksen uiteindelijk toch wel erg aan de oppervlakte bleven. Spannings-, maar niet futloos dobberde het concert fraai en gestileerd naar het einde: verleidelijk voor wie gevoelig was voor de specifieke sfeer, lichtzinnig saai voor wie daarvoor Hermia had horen uithalen.
Een gelijkaardig probleem stelde zich bij Terri Lyne Carrington’s Mosaic. Niet dat de groep onder leiding van de drumster het even wazig en zweverig hield als haar voorgangers, wel in tegendeel. Vaak strak gespeeld en niet vies van hoekige ritmes investeerde de clan van de drumster meer in energie. Dat was niet in de laatste plaats te horen aan de opvallend gretige saxofoniste Tineke Postema die hier in het openingsnummer meer engagement liet horen dan tijdens het hele optreden met haar eigen band, enkele jaren geleden.
Terri Lyne Carrington (foto: Tracy Love)
Met funky effecten op Fender Rhodes leek Helen Sung het geheel wat te willen opwarmen, maar verder dan lauwe microgolfkost kwam ze niet. De enige die echt indruk maakte tijdens de te lange set was zangeres Lizz Wright. In tegenstelling tot haar collega’s deed de vocaliste geen moeite om een strikje rond de muziek te leggen. To the point en bij momenten zelfs sober focuste ze zich helemaal op de essentie. Dat liet ze vooral overtuigend horen in ‘Come Sunday’ van Duke Ellington. Wie met de ogen dicht luisterde, dacht geheid Mahalia Jackson te horen. Zo breed en toch perfect gericht trok de zangeres haar lange vocale lijnen. Even leek de groep haar daarin bij te treden, maar al snel vermaakten de instrumentalisten zich weer met ritmisch tiktakwerk, waardoor de prachtige gospel gereduceerd werd tot kartonnen popsongvoer.
Na het trio van Hamasyan beet dus ook de groep van Terri Lyne Carrington haar tanden stuk op de prestatie van les petits Belges en ook afsluiter Toots Thielemans was niet in staat het tij te keren. Met zijn vaste kwartet (wel opnieuw met Hein Van de Geyn) speelde hij zijn vaste repertoire voor de vaste staande ovaties. Business as usual, alleen waren er nu plots opvallend veel melodische slordigheidjes te horen in het spel van het harmonica-icoon. Die richtte zich opvallend weinig tot het publiek, koos nog meer dan vroeger voor korte stukken en was al na goed vijftig minuten toe aan ‘What a Wonderful World’. Blijkbaar ziet hij zelf waar anderen stekeblind voor blijven, waarmee hij dan weer, zij het op een heel andere manier, respect afdwingt.