De laatste dag van Istanbul Ekspres, dat is het sluitstuk van anderhalve week Turkse muziekcultuur in Gent. Het festival hanteert daarbij niet de traditionele benadering, maar trekt het aanbod van wat Istanbul muzikaal te bieden heeft open naar genres die doorgaans niet met Turkse muziek geassocieerd worden. Zo ook op de slotdag.
Net als een dag voordien presenteerden Vooruit en Istanbul Ekspres ook op de laatste dag een unieke samenwerking tussen muzikanten uit Istanbul en Vlaanderen. Het freejazzkwartet konstruKt (dat op cd’s al gasten over de vloer kreeg als Peter Brötzmann en Evan Parker) ging de confrontatie aan met Bart Maris (FES), Niels van Heertum (Ifa y Xango) en Joachim Badenhorst (zichzelf). Hadden Seni Görmem Imkansiz en Jürgen De Blonde, die op de voorlaatste dag van het festival samenspeelden, nog twee avonden gehad om elkaar muzikaal te leren kennen, voor konstruKt en hun Belgische gasten was die tijd er niet. Eens samen eten gold als repetitie en dus was het voor het optreden meteen erop of eronder.
Op veilig spelen was er niet bij, want al na enkele minuten draaide de boel stevig door. Toch verschuilden de tot zeven muzikanten aangesterkte groep zich niet zomaar achter een muur van freakend geluid. Wonderwel werd er niemand platgemalen. Het geluid werd gedragen en gevormd door zeven muzikanten die duidelijk in het geheel te horen waren, ook bij de tutti passages. Mede hierdoor kon keyboardspeler Umut Caglar zijn unieke rol spelen. Afwisselend en occasioneel eens gelijktijdig op blubberende en borrelende Moog, en lichte en heldere elektrische piano, zorgde hij voor psychedelische kleureffecten die de muziek uit het “traditionele” improvgeluid hielden.
Voor het tweede stuk verruilde bassist Özün Usta zijn instrument voor een djembé en schakelde saxofonist Korhan Futaci over op tinwhistle. Zo werden de eerste minuten een louter konstruKt onderonsje, waarbij de groep in hallucinant vaarwater terecht kwam. Heel anders dan de power play die ze doorgaans op hun cd’s laten horen. Nog meer dan in het eerste stuk werden vervolgens kleinere formaties opgezocht, waardoor de kleur en de intensiteit geregeld wisselde.
Het meest indrukwekkend was echter het slotstuk, met Özün Usta opnieuw op bas. Hij legde meteen een (opnieuw) atypische basis met korte, herhaalde noten, alsof hij een banjogeluid wilde tevoorschijn halen uit een basgitaar. Zijn duidelijke, maar niet klassiek metrische ritmiek en zijn lichte geluid gaven het geheel een aparte drive mee die dankbaar opgepikt werd door drummer Korhan Argüden en alle besef van tijd liet vervagen.
Het bleek een ideale setting om de vier blazers eens individueel aan de tand te voelen. Niels Van Heertum kwam als eerste aan de beurt en liet horen dat hij niet alleen een stevig geluid in huis had, maar dat ook kon gebruiken om verschillende richtingen uit te gaan. Badenhorst nam over en drukte het gaspedaal meteen diep in. Misschien zelfs iets te diep, want hij bleef opvallend lang ronddraaien in de cirkelende beweging die hij uit zijn basklarinet wrong: indrukwekkend om horen, maar lang niet zo gevarieerd en inventief als hij klinkt in een intiemere setting. Zijn geluid leek echter wel de ideale partner voor Caglars elektrische piano, want bij momenten was het onderscheid tussen beide muzikanten niet te horen.
Toen het de beurt aan Bart Maris was, veranderde Caglar opnieuw het geweer van schouder en nu bleek het de Moog die in staat was om door te dringen in het geluid van een akoestische tegenspeler. Maris’ passage werd een van de sterkste momenten van het concert. Met en zonder demper raasde hij complexloos langs zijn Turkse collega’s, waarbij verschillende registers en speeltechnieken aangeboord werden in een steeds toenemende intensiteit, waarna hij de eer liet aan Futaci om de reeks solopassages voor de blazers volledig te maken.
Toen voor de laatste keer alles samen gegooid werd, bereikte het optreden een opwindende climax, waarbij, net als in het begin, niemand slachtoffer werd van de grofgebektheid van een ander.
Nochtans bracht de groep onder andere nummers uit haar laatste cd ‘Biz Burada Yok İken’, waarop ze een ode brengt aan de Turkse psychedelische rock van de jaren ’70. Mogelijk lag het aan het niet goed doorkomen van de elektronica en de keyboardpartijen, maar van geestesverruimende muziek was zelden sprake. Occasioneel klonk een nummer net iets gelaagder en brachten een wat slepende groove of een scheutje surf wat variatie in de set.
Een rockversie van een Turkse traditional klonk even ongeïnspireerd als de omschrijving kan laten vermoeden, maar gelukkig waren er ook uitschieters in positieve zin. Wanneer de vijf bandleden het ritme in ‘Gece Kadar Rahatsiz Etmiyor’ wat scherper trokken, lieten ze horen tot meer in staat te zijn. Dat werd nog duidelijker in het daaropvolgende ‘Bir Ayrılık Bir Yoksulluk Bir Ölüm’. Met een lekker strak gespeeld, hoekig metrum lieten ze even het haar op hun tanden zien. Voor het grootste deel van de set bleek dat echter weggeschoren: amusant voor het mainstream rockpubliek, maar het etiket avant-garde niet echt waardig.
Het was bijgevolg aan Burhan Öcal All Stars & Trakya Alls Stars feat. DJ Murat Uncuoglu (zelfs voor een getraind concertaankondiger als voormalig Vooruit-programmator Wim Wabbes een hele hap) om Istanbul Ekspres van een orgelpunt te voorzien, het festival waardig. Aan de beschikbare middelen op het podium zal het niet gelegen hebben. De band die ontsproot aan het brein van percussionist Burhan Öcal, verenigt een Turkse insteek met Romamuzikanten, wat leidt tot een bijzonder keurrijk ensemble: trompet, klarinet, saxofoon en de scherpe zurna bij de blazers, en viool, de banjoachtige Cümbüş en de soms als een harp gebruikte qanun bij de snaarinstrumenten. Aangevuld met traditionele percussie en de elektronica van DJ Murat Uncuoglu toverde de twaalfkoppige formatie meer dan een uur lang met sferen en kleuren zonder dat de dansbaarheid er onder ging lijden.
Composities bleken voor Burhan Öcal echt composities en geen snel bijeen gekrabbelde stukjes. De nummers hadden steevast meerdere melodielijnen die elkaar opvolgenden of in polyfonie te horen waren, zoals in het knap uitgewerkte ‘Kara Cali’. De beweeglijkheid van de melodieën, de soms erg pittige accenten en het strakke samenspel, maakten de muziek niet alleen aanstekelijk, maar ook uitdagend. De elektronica van Murat Uncuoglu zat organisch in het geheel verweven, alsof die eeuwen geleden ontstaan was, samen met de akoestische tradities waaruit Öcal putte.
Zo werden de soms wat tegenvallende blazersolo’s mooi opgevangen in het geheel dat draaiend en kerend op het einde afstevende zonder te vervallen in gemakkelijke ambiancemuziek. Burhan Öcal tekende dus, zoals te verwachten was, voor een zinderende finale die het beste van dansmuziek naar boven bracht. Hopelijk deze zomer ook op een of ander festival?