Het label Tonefloat, bekend van de betere drones en ambient, heeft er een klein broertje bij: geen los van de catalogus klinkende bastaard, maar een nieuwe reeks onder de noemer A New Wave of Jazz. De eerste release ‘Yodok III’ werd op 8 juni voorgesteld in Magasin 4.
Voor klassieke jazzliefhebbers zal het toch even schrikken zijn, wanneer ze ‘Yodok III’ op de platenspeler leggen. De plaat heeft namelijk meer van doen met wat een luisteraar kan verwachten van Tonefloat dan met een label als pakweg Blue Note. Helemaal verrassend is dat natuurlijk niet, met Tonefloat-baas en gitarist Dirk Serries in de groep. Zijn komst maakte van Yodok, oorspronkelijk een duo van de Noorse drummer Tomas Järmyr en zijn landgenoot Kristoffer Lo tuba en flugabonespeler, een trio. Dat de plaat op Tonefloat bovendien de derde release van Yodok is, was met het oog op de naam van de groep en de plaat, mooi meegenomen.
Na een optreden in Gentse Kinky Star de dag voordien, was het concert in Brussel het tweede op Belgische bodem en meteen het eerste in een wat grotere zaal. Daar maakten de drie muzikanten graag gebruik van door het volume maximaal op te drijven. Althans naar het einde van de stukken, want naar goede gewoonte zette Yodok III heel wat meer bescheiden in. Zeker voor het eerste stuk dat een toonbeeld werd van fijne gelaagdheid, waarbij stukje bij beetje lijntjes werden toegevoegd. Wanneer dat exact gebeurde, daar had een alleen luisterende bezoeker het raden naar. Vaststellen dat er iets was bijgekomen, dat ging nog, maar detecteren wanneer het exact gebeurd was, dat bleek andere koek.
(Foto: Arild Schei)
Achter dit ondoordringbare sonore mistgordijn rolde Tomas Järmyr aan en af met holle tromklanken en zacht glinsterende cimbalen. Ook hij vond perfect zijn plaats in het geheel, waardoor het geluid van de drie, hoe breed het ook uitgewerkt werd, heel compact bleef. Het was pas toen Järmyr in laatste instantie nog een versnelling hoger schakelde dat de klank alle reserves liet varen. De laatste push vanuit de drums was voor Serries en Lo het signaal om de remmen los te gooien, maar opmerkelijk genoeg bleef de detailwerking in het geluid daarbij bewaard. De kleurenpracht, als van een uitbarstende vulkaan, werd geen eenvoudig tripje richting het rood van de installatie, al was het maar omdat de muzikanten daar al lang inzaten. De eruptie leek zich eerder in vertraging af te spelen, waardoor de luisteraars de kans kregen om alle facetten van de klank te laten doordingen tot na een versobering alleen nog de as van de uitbarsting overbleef.
Vanuit dit terugtrekken werd het tweede stuk van de set ingezet dat aanvankelijk gekleurd werd door de vrij in de zaal rondzwevende harmonische reeks van Serries. Net als voorheen kwam Lo er boven en tussen drijven, waarbij hij aanvankelijk ook voor een meer melodische benadering koos. Die liep echter schijnbaar los van Serries’ akkoorden, waardoor het onvatbare van het eerste stuk bewaard werd, ook toen Lo uiteindelijk koos voor lang aangehouden stoombootklanken. Die lieten op hun beurt de muziek bevriezen, maar zonder dat het statische de details teniet deed. De harmonische rijkdom van het eerste stuk mocht dan ver weg zijn, de over en door elkaar schuivende klanklagen hielden de muziek op een heel eigen manier levend en beweeglijk.
Net als een twintigtal minuten eerder was het nu ook weer aan Järmyr om het signaal tot de aanval te geven en opnieuw stuwde hij het geluid naar een hoogtepunt zonder er zelf uit te breken. Het resultaat was een grote, donerende klankmassa waar geen boven- of onderkant meer aan te onderscheiden was en die Serries er toe dreef van zijn vertrouwde, comfortabele krukje te komen en wandelend het podium te verkennen. Van veel rockpose was echter geen sprake en van de boel aan flarden spelen al evenmin. (Hoe had hij dat ook moeten doen met het geweld van Lo en Järmyr in de rug?) De intensiteit werd er gelukkig niet minder om. Dat die bovendien nog eens gecombineerd werd met een aanzienlijke auditieve rijkdom, zegt veel, zoniet alles, over de prioriteiten en kwaliteiten van Yodok III.