Slechts weinigen kunnen zeggen dat ze de oprichting van het Tokyo String Quartet actief hebben meegemaakt. Het inmiddels wereldberoemde kwartet werd immers ruim 40 jaar geleden uit de grond gestampt en het vergaarde sedertdien langzaam maar zeker de reputatie van meesterlijk ensemble, een label dat het kwartet tegenwoordig te pas en te onpas krijgt opgekleefd. Hun behoorlijke Beethoven-cyclus, het laatste grote wapenfeit van dit viertal voor Harmonia Mundi USA, deed hun beroemdheid verder toenemen en inmiddels komt het kwartet uitsluitend nog op bezoek in de belangrijke concertzalen overal ter wereld. Het zijn misschien deze tijden, waarin jonge, dynamische kwartetten zoals het Belcea of het Artemis Quartet al te graag extremen opzoeken, die mensen doen teruggrijpen naar de eerder gereserveerde vertolkingen van het Tokyo String Quartet. Want inderdaad zoeken de vier musici niet naar ingrepen die de muziek sterker maken dan ze eigenlijk is. Juist het tegendeel is waar: de muzikanten proberen de partituren van binnenuit te benaderen en de natuurlijkheid van de compositorische pen aan bod te laten komen. Dat ego's en vormen van zelfgenoegzaamheid daarbij totaal worden overstegen, is uiteraard een pluspunt. Toch zijn reserves niet altijd op hun plaats, wat tevens een kanttekening was die men bij bepaalde van hun Beethoven-opnames helaas moest maken. Bepaalde werken vragen immers om een zekere radicaliteit. En misschien is het strijkkwintet dat Schubert vlak voor zijn dood voltooide een van die stukken?
Centraal op deze opname staat inderdaad het lange strijkkwintet D. 956, dat qua nummering nog gevolgd wordt door enerzijds het 'Schwanengesang' (postuum gebundelde liederen) en anderzijds de trilogie gekende pianosonates – net als het kwintet twee mijlpalen binnen Schuberts fenomenale oeuvre. Uiteraard moest het Tokyo String Quartet op zoek naar een tweede cellist om dit werk te vertolken en de vier kwamen, verrassend genoeg, uit bij Paul Watkin, iemand die gekend staat om eerder vurige opnames, binnen de kamermuziek gerealiseerd als lid van het Eroica Quartet. Watkins glijdt echter zonder veel tegenpruttelen mee in de sensitieve, maar iets te makke lezing van het Tokyo String Quartet. Het heeft er alle schijn van dat de vier musici, die allen op een Stradivarius spelen (instrumenten die ooit nog aan Paganini zouden toebehoord hebben), hun instrumenten niet al te venijnig te lijf wilden gaan. Het resultaat is een werk waarvan de langzame delen te weinig verhalend zijn opgevat en de spitante passages lef missen. De interpretatie is in zijn geheel te proper en bovenal ongevaarlijk. Geen opname om af te zetten wanneer ze opstaat, maar tegelijk geen alternatief om naar terug te grijpen voor wie bijvoorbeeld de uitstekende opname bezit door het Belcea Quartet met Valentin Erben, een aantal jaar terug nog uitgebracht bij EMI Classics.
Doorheen het andere werk op deze cd toont het Tokyo String Quartet meer waartoe het in staat is, maar dit onvoltooide 'Quartettsatz, D. 703' zal waarschijnlijk geen reden zijn waarom mensen een aankoop zullen overwegen. Nochtans is het een interessante toevoeging: een van Schuberts kamermuziekwerken die niet altijd genoeg in de schijnwerpers wordt geplaatst. Waarschijnlijk komt dit door het label "onvoltooid": Schubert werd immers moedeloos van Beethovens genie op alle gebied en liet zich zelfs ooit radeloos ontvallen niet te weten wat er na Beethoven nog aan muziek diende geschreven te worden. Spreekt voor zich dat Schubert een oeuvre naliet dat tegenwoordig helemaal uit de schaduw van Beethovens nalatenschap – dat misschien muziekhistorisch belangrijker was, maar daarom niet esthetisch waardevoller – is gekomen. Wie daar niet van overtuigd is, kan zijn strijkkwintet eens proberen, al dan niet in een minder terughoudende versie dan die van het Tokyo String Quartet. Wordt dit ensemble aangevreten door de tand des tijds? Misschien. Twee van de leden kondigden inmiddels reeds hun vertrek aan in 2013. Maar met twee nieuwe leden zal het ensemble wel verder blijven bestaan, richting een gouden jubileum.