Een overzicht van zijn oeuvre met een dubbel-cd op zijn drieëndertigste: veel reden tot klagen heeft Stefan Prins niet. De luisteraar evenmin, want in tien stukken krijgt die een mooi overzicht van zeven jaar compositorische arbeid van de ingenieur-componist-uitvoerder-improvisator: van het eerder onschuldig ogende ‘Etude Intérieure’ voor piano en knikkers tot ‘Infiltrationen’ dat de muzikanten confronteert met onverwachte wendingen in een op het moment zelf gegenereerde partituur.

Los van de muzikale kwaliteiten zijn er waarschijnlijk ook praktische redenen waarom dit album in commercieel ondankbare tijden het levenslicht ziet. Prins behoort immers tot een generatie uiterst geëngageerde muzikanten. Bij ensembles als Nadar en ZWERM kon hij de uitvoerders voor zijn muziek zoeken in eigen kennissenkring en bovendien kon hij rekenen op de steun van Champ d’Action en enkele concertlocaties.

Essentieel voor Prins’ muziek is dat hij, zoals meer generatiegenoten, niet kiest voor een bevestigende, traditionele manier van werken. Kleine bezettingen met atypische instrumenten als elektrische gitaar, (live) elektronica (vaak bediend door Prins zelf), improvisatie en toeval zetten de deur ver open voor een ander geluid zonder in een bepaald genrecliché te belanden.

Wanneer in ‘Ventriloquium’ saxofonist Thomas Olbrecht en trompettist Joachim Devillé als improvisatoren een van partituren voorzien kwartet vervoegen, resulteert dat niet in een clash van bruut geweld, integendeel. Het gecomponeerde materiaal klinkt al even “vrije” als het geïmproviseerde en de individuele muzikanten gaan naadloos op in het geheel. Door het razendsnel reageren en inspelen wordt de luisteraar van links naar rechts getikt.

Nog zo’n desoriënterend stuk is ‘Not I’ waar het signaal van een elektrische gitaar elektronisch opgevangen en vervormd wordt voor het de versterker bereikt. Wat een gitaarklank zou moeten zijn wordt gereduceerd tot onversterkte snaarklanken of verknipte, afgebroken of geperforeerde geluiden die de luisteraar in een op hol geslagen videospel lijken te gooien, maar niet zonder een duidelijke spanningsopbouw en een organische structuur.

Tegelijkertijd blijft de muziek van Prins uiterst klankgevoelig en gefocust. Alle werken hebben een eigen cohesie die hoorbaar wordt in duidelijk te onderscheiden geledingen of muzikale evoluties. Hoe indrukwekkende de stroom muziek is die op de luisteraar afgevuurd wordt, het gaat nooit om een bombardement van losse partikels. De steentjes vormen een mozaïek die de luisteraar op het puntje van de stoel houdt. Tegelijkertijd worden te duidelijke vormstructuren vermeden. Situaties en sferen kunnen plots omslaan en vormen dus geen veilige haven, maar een aanzet naar aankomende verrassingen. De muziek blijft expliciet hedendaags van toonspraak en vraagt engagement van de luisteraar. Wie komt voor de ontspanning is er aan voor de moeite. De muziek is een zoektocht en de luisteraar moet mee.

Wat de cd extra interessant maakt, zijn de verschillende verhaallijnen die aangesproken worden. Prins is er niet de man voor om zich steeds met dezelfde vraag bezig te houden. Zo wordt de technologie die zo’n belangrijke (maar niet noodzakelijke) plaats inneemt op verschillende manieren ingezet: live, als vervormer van akoestische klanken, als zelfstandig klankgenerator of enkel tijdens het compositieproces.

Ook thematisch blijft hij niet hetzelfde principe herhalen, hoewel bepaalde werken wel in een reeks thuishoren. Het duidelijkst is dit bij de Fremdkörper-stukken. Hier gaat Prins op verschillende manieren op zoek naar wat een vreemd (overbodig, vijandig?) element in een geheel is en waarom. Het antwoord is daarbij nooit helemaal duidelijk. In ‘Fremdkörper #1’ bijvoorbeeld wordt het geluid van vier akoestische instrumenten door versterkers gejaagd en meteen elektronisch vervormd. Waar de tegenstelling tussen het akoestische en het elektronische aanvankelijk duidelijk is, vervaagt de grens gaandeweg. Een zelfde tendens is hoorbaar in ‘Fremdkörper #3’, maar het wordt op een heel andere manier en heel andere schaal gerealiseerd. Met een bezetting van elf muzikanten (Klangforum Wien) en een sampler die verhakkelde intro’s van Michael Jackson-songs spuwt, is het meteen het grootst opgezette stuk van de dubbel-cd. De souplesse van de andere stukken maakt hier plaats voor een meer hoekige ritmiek, waarbij de kracht van het in blok spelende ensemble benut wordt.

Nog een stap verder in het denken over technologie en mens zitten de stukken uit de reeks Memory Spaces die verschillende aspecten van het geheugen aanhalen. Zo onstond de partituur van ‘Erosie (Memory Space #1)’ door het werken met een algoritme dat in herhalingen steeds een factor van vergeten (en dus verandering) inbouwde. Daarbij houdt de rol van de technologie op, want met een bezetting van altviool en bajan is het bij uitvoering louter akoestisch. Het laat dan ook Prins in z’n meest gerichte gedaante horen. De verschillende manieren waarop de altviool aangestreken kan worden zorgen voor een haast eindeloze rijkdom. Die is hoorbaar vanaf het minimalistische begin tot de extreem dichtslibbende passages die de luisteraar dol draaien.

Heel anders is de invulling bij ‘Infiltrationen (Memory Space #4)’. Hier wordt het geheugen van vier gitaristen aan het werk gezet. De uitvoerders (die allemaal een laptop hebben waarop de op het moment gecreëerde partituur verschijnt) worden gevraagd bepaalde muzikale gestes te onthouden en ten gepasten tijde terug te spelen. Bovendien kunnen ze het verloop van de partituur veranderen, echter zonder te weten wat hun gevraagde aanpassing oplevert.

Het spelelement wordt maximaal wanneer de vier hun op tafels neergelegde gitaren te lijf gaan met allerlei materiaal: van glazen bokalen tot megafoons. Het mag dan ook niet verbazen dat de gitaarklank amper herkenbaar is. Het werken met dynamische contrasten en tussenniveaus laat echter horen dat muzikaliteit voorop blijft staan, ook wanneer na een bijzonder bochtig parcours het stuk eindigt met een razende climax, althans in deze versie.

Dat het ook met minder kan, bewijst ‘Ensuite’: geen elektronica, geen improvisatie, geen vervorming, maar alleen een akoestische cello waarvan de snaren aangeslagen of -gestreken worden. Nu eens is het de ene techniek die maximaal uitgepuurd wordt op de verschillende klankmogelijkheden, dan weer vloeiende twee technieken in elkaar. Door ze snel te laten afwisselen ontstaat een schijnpolyfonie die naar de cellosuites van Bach verwijst: alsof de twee technieken niet na elkaar, maar tegelijkertijd aangewend worden er dus verschillende lagen op een moment actief zijn.

Zonder digitale toeters en elektronische bellen behoudt de muziek van Stefan Prins dus haar zeggingskracht en vitaliteit. Al mag gezegd worden dat hij die technologische mogelijkheden elders gevat en gevarieerd gebruikt op een dubbelalbum dat muzikaal en qua ambitie mooi in balans is.

Meer over Stefan Prins


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.