In 2012 was TRANSIT gastheer voor de World Music Days, een meer dan zomaar eervolle vermelding, die het festival echter ook noopte tot enkele programmatorische bijsturingen. Voor 2013 beloofde de affiche echter een terugkeer naar de klassieke formule, met opnieuw veel creaties van vaak Belgische componisten.

Het openingsconcert van het Nadar Ensemble, een groep relatief jonge muzikanten die ondertussen ook door prestigieuze buitenlandse festivals ontdekt werden, liet meteen zien en horen hoe het TRANSIT opnieuw menens was. Van de vijf werken op het programma beleefden er niet minder dan vier hun creatie, allen van de hand van Belgische componisten, die elk een heel eigen concept en geluid lieten horen. 

Het eerste werk van de muziektweeling Jasper&Jasper, een samenwerkingsverband van Jasper Braet en Jasper Van Paemel die als de Kwik en Flupke van de hedendaagse muziek graag de vastgelegde paden verlaten voor heel eigen en soms best eigenzinnige experimenten. Hun zwak voor elektro-akoestische muziek vond deze keer een uitlaatklep in ‘Quakea Quartet’, een werk waarvan de titel niet toevallig knipoogt naar een Zweedse meubelgigant.

Voor het stuk knutselden Braet en Van Paemel zelf vier sterk gelijkende instrumenten in elkaar waarvoor op een metalen kader, bekomen in een vestiging van de Zweedse meubelgigant, fietsbinnenbanden gespannen waren. Deze werden op verschillende manieren in trilling gebracht, waarbij het trekken, slaan of strijken van de uitvoerders (met of zonder handschoenen) via contactmicrofoons doorgegeven werd aan een computer die via speciale software de opgevangen signalen omzette in voor het publiek hoorbare geluiden.

Het auditieve resultaat was meer dan een louter klankexperiment. Door de goed doordachte compositie en de al even secuur ingezette informatica ontstond een klankbeeld dat heel wat gelijkenissen vertoonde met de “traditionele” of akoestische muziek. De terugkerende bewegingen van de muzikanten werden vertaald in terug opduikende klanken, waardoor het werk een duidelijke structuur meekreeg, tot contrapuntische passages toe. Bovendien was die niet alleen waar te nemen in het ritme, maar ook in de toonhoogte en de harmonie, waardoor ‘Quakea Quartet’ opmerkelijk toegankelijk klonk.

Dat de vier muzikanten opgesteld zaten als een klassiek strijkkwartet versterkte het klassieke plaatje van het werk, temeer daar twee uitvoerders hun kader als een cello tussen hun knieën gekneld hielden. Van een heel ander allooi was de sound van het werk. Met de stevige distortion-achtige vervorming van de software had die veel meer gemeen met de klankwereld van drones, noise en postpunkgeweld. Door dit geluid te combineren met de vormelijke ambities van de gecomponeerde “kunstmuziek” wisten Jasper&Jasper hun op zich geinig ideetje uit te werken tot een werk dat tien minuten lang moeiteloos kon boeien.

Van het bij momenten stevig aangezette geluid van het ‘Quakea Quartet’ was in het tweede werk niets meer te merken. Zo in your face als het stuk van Jasper&Jasper klonk, zo teruggetrokken deed ‘Hibernaculum’ van Stefan Van Eycken aan. Niet verwonderlijk, aangezien de titel van het werk verwijst naar de schuilplaats waar dieren en planten overwinteren. In de inleiding tot het concert Van Eycken werd bovendien toegelicht dat de titel ook voor hem van toepassing is. Wonend en werkend in Tokio, waar het in bepaalde delen door de dichte bevolkingsgraad niet toegestaan is lawaai en muziek te maken na acht uur ’s avonds, voelde hij zich duidelijk verwant met dit teruggetrokken leven.

Het werk was grotendeels opgebouwd uit tremoloklanken in extreme registers. De bovenste regionen werden ingenomen door de piccolo, de laagste door de basklarinet. Waar deze instrumenten louter door het spelen met grepen de snel trillende geluiden konden verkrijgen, moest de elektrische gitaar die zich tussen de twee extremen in bewoog zich bedienen van een tremolopedaal.

Door verschillende tremolo’s over elkaar te schuiven en van toonhoogte te laten wijzigen liet Van Eycken het trio subtiele harmonische verschuivingen ondergaan. De focus op de wisselende samenklanken werd bovendien nog versterkt door de overwegend zachte dynamiek. Slechts een enkele keer werd die even opgedreven om snel weer terug te plooien. Dat het werk net iets te lang duurde, nam niet weg dat het geluid, hoe eenvoudig en sober ook, doorgaans mooi en fascinerend om volgen was. Zelfs in die mate dat een kleine verwijzing naar de overbekende opening van Strauss’ ‘Also sprach Zarathustra’ niet als een dijenkletser overkwam.

De concentratie die de muziek uitademde werd naar het einde nog versterkt toen de drie muzikanten vooraan plots versterking kregen van enkele collega’s. Met niet meer dan enkele triangels voegden ze een tintelend, minuscuul laagje geluid toe dat de muziek de frisheid gaf van de bubbels in een glas Cola op een warme zomerdag. Dat de onverwacht opdravende muzikanten zich bovendien onhoorbaar naast het publiek opgesteld hadden, versterkte het verrassingseffect en zorgde daarenboven voor een bescheiden, maar efficiënt gebruik van spatialisatie.

Net als ‘Quakea Quartet’ en ‘Hibernaculum’ liet ook het derde werk op het programma horen dat hedendaagse muziek niet zo “moeilijk” hoeft te zijn als sommigen (willen) doen uitschijnen. De partituur van ‘Found Compositions’, waarvan op TRANSIT enkele delen in première gingen werd door componist Thomas Smetryns samengesteld door goed rondkijken. Afbeeldingen, voorwerpen en teksten werden de basis voor grafische partituren of uitgeschreven stukken die de uitvoerder meer of minder vrijheid gunden.

In vijf kleine stukjes stelden Nadar en Smetryns het concept voor aan het publiek, waarbij de partituren varieerden van een bord met verweerde, afbuigende of deels verdwenen lege notenbalken (‘Blackboard’) tot een oude foto waarop drie kinderen fluit en trommel spelen die naast een brailletekst geplaatst werd. Deze door Smetryns gevonden of samengestelde “partituren” werden tijdens de uitvoering geprojecteerd, waardoor het publiek de kans kreeg beeld en klank aan elkaar te koppelen en te volgen wat de muzikanten exact aan het doen waren.

Met grafische notatie kan een uitvoerder echter verschillende kanten uit: van heel vlot volgbaar tot complex, waardoor de gemiddelde luisteraar de weg hopeloos kwijtspeelt en geen link meer ziet tussen wat die ziet en hoort. Of het er iets mee te maken heeft dat Smetryns er niet voor terugdeinst om muziek te maken met en voor kinderen en amateurs, werd niet gezegd, maar het was opvallend dat muzikanten van Nadar de interpretaties doorgaans heel eenvoudig hielden. Soms iets te eenvoudig, zoals bij ‘Blackboard’ waar het onderbreken of afbuigen van de lijnen heel duidelijk hoorbaar werd, alsof elke muzikant zich bekommerde om één bepaalde lijn van de notenbalken.

Net iets ambitieuzer was de aanpak bij een montage van beelden die Smetryns gevonden had in wetenschappelijke naslagwerken. De grotere variatie aan visuele input nodigde de uitvoerders uit tot een grotere eigen inbreng wat resulteerde in een gevarieerder klankbeeld, dat echter nog steeds heel nauw bij het beeld aansloot.

Het fraaiste stukje van de vijf was het slotdeeltje, waarvoor Smetryns vijf platenspelers had laten aanrukken. De klank van deze apparaten, gecombineerd met de live spelende muzikanten zorgde voor een even elegante en voorzichtig dissonante wals die de betovering die Smetryns’ muziek wel vaker kenmerkt, mooi liet horen.

Ook “betoverend”, maar dan op een veel directere en agressievere manier was ‘Deffekt’ van Bruno Nelissen. Met de drie muzikanten samengepakt op een klein zwart podium, kreeg de setting iets cabaretachtig. Muzikaal was de muziek echter van een opmerkelijk scherpere snit. Centraal stond de stem van zangeres Els Mondelaers die door het gebruik van de vocoder haast onherkenbaar vervormd werd. Voor de begeleiding tekenden de strakke, maar haaks op de stem geplaatste drumpartijen van Hannes Nieuwlaet. Het resultaat was een ontspoorde funk ergens halverwege Jamie Lidell en John Zorns Naked City die aanvankelijk erg geestig om horen was, maar na enige tijd haar aantrekkingskracht verloor.

Toen in het tweede deel van het stuk het geluid aangevuld werd met de (buffet)piano van Elisa Medinilla nam ‘Deffekt’ een nieuwe wending die de luisteraar terug bij het verhaal haalde. De combinatie van de gemanipuleerde stem en de er net niet vlot bij passende piano,  zorgde voor een psychedelische verrijking die echter niet kon verbergen dat ‘Effekt’, hoewel sonoor amusant, niet een zelfde doordachte onderbouw had als het ‘Quakea Quartet’.

Het enige stuk op het programma dat niet van een Belgische componist was, werd opgespaard voor het slot van het concert: begrijpelijk om technische redenen, maar evenzeer omwillen van muzikale. De Duitse componist Michael Beil (als vijftiger veruit de oudste componist op het programma) combineert zijn muziek immers vaak met opgenomen beelden van de muzikanten die ook live aan het werk zijn. Door die beelden te schieten in een zelfde omgeving als waar het concert plaatsvindt of toch minstens de uitvoerders dezelfde kledij te laten dragen als op het podium, lopen beeld en live voorstelling bij hem vaak parallel en in elkaar over.

Dat is zeker het geva l in ‘exit to enter’, een werk dat Beil schreef voor Nadar waarbij de muzikanten zijn te zien en te horen op drie niveaus: op videobeelden, als live acteurs die doen zelfs ze een instrument bespelen en als echte uitvoerders. Door de instrumenten van de uitbeeldende muzikanten niet of net wel (even) te laten samenvallen met de hoorbare, worden beeld en geluid losgekoppeld en wordt de beleving van de luisteraar van meet af aan op z’n kop gezet.

Dit effect, al goed waarneembaar bij het filmpje van een eerdere uitvoering, te vinden op YouTube, werd live in STUK nog verder uitvergroot. Meer dan bij een opname werd duidelijk dat de te horen muziek niet steeds live gespeeld werd. De muziek op band (met o.a. citaten uit Messiaens ‘Turangalîla Symfonie’) werd aanvankelijk slechts sporadisch verdubbeld door levende muzikanten. Zo was de dubbele bodem die door de combinatie beeld en geluid gerealiseerd werd, ook al terug te vinden in de muziek.

Om de arme toeschouwer helemaal dol te draaien, voorzag Beil het werk, zeker in het eerste deel, van ritmisch hamerende muziek, waardoor de luisteraar van meet af aan opgejaagd werd. Door de playbackende muzikanten te laten ronddraaien op hun krukjes, in verschillende snelheden en richtingen en dit ook te laten gebeuren in de opgenomen beelden kwam de toeschouwer ogen en oren te kort om alles wat er zich afspeelde op te nemen en te plaatsen.

De combinatie van live “acteerwerk” en op video deed de rest. Zeker toen pianiste Elisa Medinilla zich als actrice voordeed als klarinettiste en haar instrument doorgaf aan haar evenbeeld in de video. Het spontaan gelach dat opsteeg uit de zaal, vloekte hoegenaamd niet met wat er op het podium gebeurde. Ondanks alle achterliggende ideeën die een toeschouwer bij de voorstelling kon ontwikkelen, bleef ‘exit to enter’ een muzikaal en theateraal amusement van de bovenste plak. Even goed maakt de scène echter ook duidelijk hoe strak de regie gehouden moest worden. Dat de enkele momenten waarop de coördinatie even niet helemaal juist zat, niet echt een impact hadden op de desoriënterende beleving van het werk zegt veel over het werk en de uitvoering: een schitterend orgelpunt van een sterk openingsconcert.

Meer over TRANSIT 2013 - Dag 1


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.