Iedereen kan al eens een mindere dag hebben, of het nu gaat om sportlui, muzikanten of acteurs. Ook festivals ontsnappen niet aan het fenomeen, zelfs niet wanneer ze zo consequent en integer samengesteld worden als TRANSIT. Al mag in dit geval gezegd worden dat de schuld voor de tegenvallende tweede dag van het festival niet voor rekening van de uitvoerders kwam.
IJslandse popmuziek is al jaren hip, maar naar gecomponeerde hedendaagse klassieke muziek van het eiland is het wat verder zoeken. Daarom werd het eerste concert van de tweede dag TRANSIT er eentje om speciaal naar uit te kijken, met het IJslandse Nordic Affect dat onder meer twee werken van landgenoten zou spelen. Bovendien zijn de dames (Nordic Affect is een onvervalste “meidengroep”) van het ensemble niet alleen bezig met hedendaagse, maar ook met barokmuziek, wat het profiel van de groep promotioneel extra interessant maakt.
Natuurlijk is een concert van gecomponeerde muziek vaak maar even goed als de gespeelde werken en wat dat betreft viel het overgrote deel van het programma toch wat tegen. Hoe secuur de muzikanten de muziek ook speelden en hoe fris de combinatie van viool, altviool, cello, traverso en klavecimbel voor de moderne composities ook klonk, ver voorbij de voor de hand liggende uitkomsten ging de muziek zelden.
Nordic Affect
‘INNI – Musica da Camera’ voor solobarokviool van Thuridur Jonsdottir begon iets veelbelovender. Door de ijle flageoletten van de viool schemerde een eenvoudige melodische cel van drie stijgende noten, afkomstig uit een kinderliedje. Het kleinood werd de ruggengraat van een compositie die geregeld naar het basismateriaal terugkeerde en heel kwetsbaar bleef. Op de achtergrond liep een soundscape mee van kindergemurmel: heel schattig allemaal, maar in combinatie met de kinderlijke naïviteit van de instrumentale partij werd die toch te veel één op één en bijgevolg wat overbodig.
Nog eenvoudiger van opzet, althans aan de oppervlakte, klonk ‘Tombeau’ van Taylan Susam (de eerste creatie van de dag) dat hoofdzakelijk bestond uit laag per laag vanuit de traverso opgebouwd akkoorden. Slechts af en toe zetten de muzikanten gelijk in, waardoor het stuk een hoog beredeneerd en minimalistisch gehalte kreeg.
Door de grote focus die zo op het geluid gelegd werd, klonk het werk als een combinatie van Morton Feldman en Arvo Pärt, maar verder bleek het niet te geraken. Althans niet voor een luisteraar die niet op de hoogte was van hoe de verschillende akkoorden zich tot elkaar verhielden, iets waarover in het programmaboekje helaas geen verdere uitleg gegeven werd.
Na de drie etherische stukken klonk het werk van Brendan Faegre (twee delen uit ‘Three Affects’ die op TRANSIT gecreëerd werden) plots verrassend expliciet. In ‘Observing Youth’ mankte een duidelijk metrum rond waarbij het geluid samengesteld werd als een mozaïek van herhaalde noten of kleine melodische bewegingen van de individuele muzikanten. Voor ‘Awe’ waren die muzikanten dan weer opvallend eensgezind te horen. Samen in een eenstemmige melodie, voorzien van enkele krullen en toonverbuigingen kreeg de muziek een duidelijk Midden-Oosterse sfeer die nog versterkt werd door de percussieve klank van het geprepareerde klavecimbel.
Zo mogelijk nog duidelijker werd het allemaal in de derde en laatste première van de namiddag: ‘My Friends Singing Early Music’ van de Belgische componist Thomas Smetryns. De titel van het werk mocht ongewoon letterlijk genomen worden, want de basis voor de muziek werd gevormd door beeld- en geluidopnames van kennissen van Smetryns die oude muziek zongen: van eenstemmig gregoriaans tot meerstemmige composities van Josquin Des Prez en Henry Purcell.
De niet als zangers getrainde vocalisten zongen de muziek echter niet van de originele partituren, maar van grafische voorstellingen, gemaakt door Smetryns. Dat het resultaat geen raszuivere middeleeuwse, renaissance- of barokmuziek werd, liet zich raden. Hoe verder het stuk vorderde, hoe meer er duchtig naast de originele composities gezongen werd. De overtuiging en het sérieux waarmee de zangers zich van hun taak kweten, was echter ontroerend om te zien, waarmee Smetryns werk meteen voor het ‘In de Gloria’ moment van het concert zorgde.
Het opgenomen materiaal werd verdubbeld en aangevuld door de instrumentalisten, waardoor het interpretatie-aspect maximaal doorgetrokken werd. Waar Smetryns’ grafische partituren een eerste laag vormden, legden de zangers er een tweede over, waarna Nordic Affect voor een derde tekende, waarmee de muziek steeds verder vervreemd geraakte van het origineel.
Van de sonore bescheidenheid in het programma van Nordic Affect was tijdens het concert van het Canadese Quatuor Bozzini geen sprake. Zeker niet in ‘Nadir’, het tweede strijkkwartet van Rozalie Hirs. Van meet af aan trok ze de snijdend dissonante kaart, aanvankelijk in verschuivende akkoorden die door de vier muzikanten met tegen elkaar schurende ritmes opgebouwd werden. In het tweede deel veranderde ze het geweer van schouder en deden melodische figuren hun intrede, waarbij vooral de kort op de bal spelende canon tussen de twee violisten (en later ook de andere muzikanten) de scherpe samenklanken in ere hielden.
De wisseling tussen deze twee elementen keerde later in het werk terug, maar pas tegen het einde werd het samenspel beweeglijker. Tot het zover was, bleef de muziek echter te lang in één bepaald stramien zitten, zonder dat de ontwikkeling de duur ervan rechtvaardigde. De inbreng van de elektronica veranderde daar weinig aan. Met een pedaal aangestuurd door celliste Isabelle Bozzini fungeerde die doorgaans als een vijfde strijker die zich echter beperkte tot het leggen van een baspartij die uiteindelijk de muziek weinig verrijkte.
Quatuor Bozzini
Door het haarfijne samenspel tussen de leden van het Bozzini Quartet kon ‘Gestalt X’ maximaal vloeien, zoals ook het muzikale materiaal spontaan van de ene naar de andere muzikant doorgeschoven werd. Dat dit sneller en niet zo rigide gebeurde als bij Hirs, maakte Neyrincks werk een stuk menselijker, waardoor het wel over de hele tijd kon boeien.
Datzelfde kon helaas niet gezegd worden van Marc Sabats ‘Euler Lattice Spirals Scenery’, al had dat er ook mee te maken dat het werk even lang duurde als de vorige twee samen en zo tegen het half uur afklokte. Het begon als een stevig doorgetrokken harmonische exploratie vanuit een drone-achtige klankstructuur die nu eens de gedaante van een klassieke bourdon aannam, om dan weer door de op- en terug afbouwende complexiteit langs verschillende wegen uitgebouwd te worden.
In het eerste deel resulteerde dat op de beste momenten in een soefi-achtige trance, die vervolgens overliep in door elkaar lopende parallelisme en een vollere harmonie met sporen van klassieke tonaliteit. Even leek het alsof het stuk haar eindpunt naderde toen de muzikanten elkaar vonden in een quasi unisono. Vals alarm echter, want snel daarna begon de harmonische differentiatie opnieuw.
Stilstaan was er voor Sabat duidelijk niet bij, maar toch leverde de muziek geleidelijk aan in qua impact. Het materiaal dat in het eerste deel zo goed werkte, verloor meer en meer van haar aantrekkingskracht. Jammer, want in de eerste tien minuten van ‘Euler Lattice Spirals Scenery’ wist Sabat de luisteraar echt wel te pakken.
Het slotconcert van de tweede dag van TRANSIT was voor ChampdAction, het ensemble dat gerust als een regular van het festival bestempeld mag worden en dat al enkele malen tekende voor even opmerkelijke als indrukwekkende passages. Ook dit jaar had het iets speciaal op stapel staan: een multimediale voorstelling uit de verenigde pennen van Ann Eysermans, Hugo Morales Murguía en Maarten Buyl die elk eigen materiaal aandroegen.
Dat werd tot een ruim vijftig minute durende voorstelling samengeperst tot een gevarieerd programma van al dan niet geritmeerde beelden, elektronische klanken, gesproken en geprojecteerde teksten en muziekwerken voor (bas)klarinet, contrabassen en harp. Met die variatie was het voor de bezoekers echter ook zoeken naar een rode draad, een verhaal waarin alles kaderde. Mogelijk hadden de componisten zelf wel iets in gedachten, maar wat dat precies was, daaromtrent werden de toeschouwers in het ongewisse gelaten. Het programmaboekje sprak gemakshalve (of diplomatisch?) van “…een schijnbaar chaotisch web van informatie. Door gesprek en dialoog ontstaat er een muzikale discussie, een ondoordringbare conversatie van transformaties, tegenstellingen en het in elkaar opgaan van tegengestelden.”
Mooi gezegd, maar de indruk ontstond toch al snel dat de verschillende componenten wat lukraak door elkaar geplaatst werden. Die indruk werd nog versterkt door de korte passages die in het eerste deel van de voorstelling aan elkaar geregen werden. Zo verdween elk gevoel van doorloop. Ook de inhoudelijke thematiek sprong van links naar rechts: van beelden van de mondholte van de uitvoerders (waarschijnlijk bijzonder interessant voor aankomende stomatologen) tot bedenkingen bij het nieuwe belsignaal dat de NMBS voorziet aan overwegen tot het dodelijke effect van witte fosfor.
Mede hierdoor, maar ook door de dunne opbouw van de verschillende delen afzonderlijk, werd de voorstelling niet boeiend om naar te kijken noch om naar te luisteren. Enkele passages hadden echter een zekere charme, zoals het spelen met zes kleine ventilatoren, wat resulteerde in een fraai gelaagd en rijk abstract geluid. Door het manipuleren van de verschillende apparaten had een knappe soundscape kunnen ontstaan, maar helaas liep de weg al snel dood. Bovendien werd deze passage, in tegenstelling tot de meeste andere net veel te lang gerekt.
Dat laatste was in mindere mate het geval bij het duo van twee contrabassen dat naast knarsende klanken ook een walking bass patroon liet noteren. Het was echter niet voldoende om van het slotconcert een boeiende voorstelling te maken. Vermoeiend daarentegen…