Kwadratuur interview

Ellery Eskelin die een plaat vol jazzstandards aflevert? Een paar jaar geleden had men het idee weggelachen. Een avant-gardist is immers niet bezig met de jazztraditie of toch niet op zo’n ondubbelzinnige manier. Wie de tracklist van zijn twee Trio New York albums bekijkt, wordt echter met de neus op de feiten gedrukt: ‘Lover Come Back To Me’, ‘How Deep Is The Ocean’, After You’ve Gone’ en nog een hele rist andere bekende en minder bekende songs worden door Eskelin en zijn band onder handen genomen. En toch vult de in 1959 geboren tenorsaxofonist hiermee een vacuüm op. Of zoals hij het zelf treffend verwoordt: "who else does what we do?"

Het moet ergens tussen 2007 en 2008 zijn geweest dat Eskelin in de ban raakte van een oudere jazzesthetiek. Na jaren van activiteit binnen de avant-garde jazz en vrije improvisatie (hij maakt al sinds 1983 deel uit van de New Yorkse scene) ontdekte hij dat heel wat traditionele aspecten van het genre zich goed laten vertalen naar een hedendaags idioom. Door het bestuderen van klassieke jazzsaxofonisten en dan vooral hun klank en de wijze waarop ze hun instrument hanteerden, ging Eskelin zijn manier van spelen aanpassen. Even later schakelde hij zelfs over op een vintage tenorsax, vastbesloten zijn instrument niet langer te benaderen als een buitenaards wezen dat nog volop moet worden geëxploreerd.

 De oprichting van Trio New York, met Gary Versace op Hammondorgel en Gerald Cleaver op drums, was een volgende stap. Met dit ensemble neemt Eskelin nu al enkele jaren The Great American Songbook onder handen - een volgende knipoog naar de traditie - maar niet op de typische manier. De uitgekozen standards figureren op zeer uiteenlopende wijze binnen vrije improvisaties, zoals die naar eigen zeggen nog maar zelden hebben geklonken. 

Ellery Eskelin (foto: Ben Constable)
Ellery Eskelin (foto: Ben Constable)

“Ellery Eskelin klinkt opvallend "ouder" dan enkele jaren gleden. Zijn sound is wat holler en heser geworden.”  Dit citaat is afkomstig van de Kwadratuurrecensie van ‘Every So Often’, je duoplaat met pianiste Sylvie Courvoisier uit 2008. De auteur daarvan wist niet dat je rond die periode je manier van spelen had gewijzigd en op een ouder instrument was overgeschakeld, maar dat je anders klonk was wel duidelijk. Kan je me vertellen wat tot deze switch heeft geleid heeft en welke gevolgen dat had voor je muziek en jezelf als muzikant?

Op het moment dat we ‘Every So Often’ opnamen, speelde ik nog steeds op een nieuwer instrument, ik stapte pas een jaar later over naar het oude model. Ik was toen wel al volop bezig mijn sound te veranderen, want de manier waarop iemand zijn of haar instrument fysiek benadert bepaalt het uiteindelijke geluid. Het instrument kan dat proces moeilijker of makkelijker maken, afhankelijk van haar ontwerp. Zo zijn de oudere modellen ontworpen om een warme, volle sound te kunnen creëren. Door zo’n oude sax te spelen, kreeg ik de kans het instrument als van bij het begin opnieuw te leren kennen. Ik denk dat mijn muziek hierdoor ook is veranderd, al hecht ik niet veel belang aan muzikaal materiaal, de muzikant is veel belangrijker.

Zou je het een artistieke heroriëntatie noemen of eerder een natuurlijke evolutie?

Het is in de eerste plaats een artistieke heroriëntatie en dit proces is al jaren aan de gang. Het veranderen van instrument maakte daar deel van uit maar het was niet de oorzaak ervan. Het is een gradueel proces dat hopelijk nog voortduurt tot zolang ik speel.

Wat waren de reacties bij collega-musici en critici?

De meeste feedback die ik te horen kreeg was erg positief. Ik speel dan ook wat zachter nu en maak muziek die minder noten bevat. Bij een deel van mijn fans zullen er wel nog steeds verwachtingen zijn gebaseerd op mijn ouder werk en het is dan ook mijn taak om mijn huidige projecten zo sterk en zo klaar mogelijk te maken, zodat ik iedereen kan  overtuigen om mee te stappen in dit verhaal.

Welke invloed heeft dit alles op je werk in andere bands? Er is bijvoorbeeld het trio met Andrea Parkins en Jim Black, dat men vooralsnog tot de jazz avant-garde rekent.

Er is een zekere invloed ja, maar die beschouw ik als natuurlijk. Ik wil mezelf namelijk niet herhalen in de loop der jaren. Nieuwe dingen ontdekken en mezelf verder blijven ontwikkelen, daar is het me om te doen. Het trio met Andrea en Jim heeft trouwens niet meer gespeeld sinds de laatste tournee in 2010. In de toekomst zullen we wel terug samenkomen en het zal interessant zijn om te zien waar de muziek dan naartoe zal gaan.

Je bent te horen op heel wat recente releases, waaronder ‘The Destructive Element’ van September Trio (met Harris Eisenstadt en Angelica Sanchez) en ‘Mirage’, een vrij geïmproviseerde trioplaat met Susan Alcorn en Michael Formanek. Op die albums spreid je een opvallend lyricisme tentoon. Het lijkt alsof je heel wat inspiratie haalt bij zangers.

Ja en niet weinig. Dat is ook beter dan te veel naar andere saxofonisten te luisteren. Ik luister natuurlijk wel naar andere saxofonisten, vooral dan de ouderen. Volgens mij passen de essentiële lyrische kwaliteiten van de saxofoon perfect binnen de hedendaagse geïmproviseerde muziek.

Trio New York is een vrij improviserend ensemble dat standards als uitgangspunt neemt. Als Derek Bailey met ‘Improvisation: Its Nature And Practice In Music’ één ding duidelijk heeft gemaakt, dan is het wel dat iedereen improvisatie op zijn eigen manier invult. Hoe werkt het hier juist?

Eigenlijk is het heel simpel: we gebruiken het materiaal van deze songs als een ingrediënt binnen de improvisatie, op elke mogelijke manier. Traditioneel betekende freejazz “free form” -akkoorden en -vormen. Ik verkies echter te denken in termen als “free to”, waarmee ik wil zeggen dat ik vrij ben om al te doen wat ik in me opkomt. Dat is heus niet makkelijk en vereist heel wat oefening.

Sylvie Courvoisier zegt dat ze een improvisatie na afloop bijna tot in het detail kan reconstrueren omdat ze het initiële idee en alles wat daarop voortbouwt kan herinneren. Is dat herkenbaar voor jou?

Absoluut, dat is een soort compositorische benadering van improvisatie waar ik me sterk in kan vinden. Improviseren is voor mij als proces vergelijkbaar met componeren.

De meningen omtrent de tweede plaat van Trio New York zijn verdeeld en zelfs wat gepolariseerd. Langs de ene kant vallen woorden als “voorspelbaar” en “niet zo avontuurlijk als zijn voorgaand werk” terwijl deze muziek voor anderen helemaal vrij klinkt. Op de FreeJazz Blog leidde het zelfs tot een uitgebreide discussie, waar je zelf ook aan bijdroeg. Was je verrast door deze sterke reacties?

Ja, toch een beetje. Ik begrijp dat fans van free music niet altijd geïnteresseerd zijn in standards en omgekeerd begrijp ik dat fans van standards niet altijd geïnteresseerd zijn in vrije improvisatie. Wat me vooral verraste was het karakteriseren van Trio New York als zijnde erg traditioneel door het ene kamp en erg avant-gardistisch door de anderen. Er zijn elementen van beide aanwezig en dat maakt de muziek voor mij nu net zo hedendaags.

Trio New York (foto: Peter Gannushkin)
Trio New York (foto: Peter Gannushkin)

De eerste keer dat ik naar Trio New York luisterde, moest ik om een of andere reden denken aan Joe Henderson, meer bepaald aan zijn album ‘The State of the Tenor’. Niet dat de albums met elkaar te vergelijken zijn, maar de interacties bij Trio New York deden me in eerste instantie teruggrijpen naar die plaat en later ook naar heel wat andere klassiekers. Wie weet zijn er nog wel luisteraars die teruggrijpen naar het traditionelere werk dankzij Trio New York.

Misschien. Maar bij ons gaat het natuurlijk wel om traditioneel materiaal binnen vrije improvisatie en dat is iets dat maar weinig andere musici doen. Ik begrijp wel dat je er enkele referenties in hoort maar in zijn totaliteit klinken we als geen andere band. Who else does what we do?

Je koos voor een trio met orgel en drums. Waarom juiste deze combinatie?

Waarom niet? Het is een zeer natuurlijke keuze voor me. Toen ik opgroeide in Baltimore in de jaren ’60 was het orgel overal. Mijn moeder speelde het en op die manier heb ik de muziek leren kennen. Ik vraag me werkelijk af of fans in Europa misschien minder vertrouwd zijn met de sound van het orgel in de jazz.

Zullen standards altijd de kern van Trio New York uitmaken?

Ik zou het eerlijk gezegd niet weten.

Je verhuisde naar New York in 1983, vandaag dertig jaar geleden. Hoe kijk je terug op de afgelopen drie decennia?

Het verbaast me dat ik hier al dertig jaar ben, ik ben dan ook niet meteen iemand die vaak achterom kijkt. Als ik naar het verleden kijk zie ik wel duidelijk het traject dat ik heb afgelegd. In het begin (in 1983) wilde ik simpelweg deel uitmaken van de New Yorkse scene, maar er waren op dat moment heel wat andere muziekstijlen die mijn muzikaal psyche vormden. Tegen 1994 begon ik stilaan te begrijpen hoe ik al die invloeden samen in een coherent muzikaal statement kon brengen en dat nam de vorm aan van het trio met Andrea Parkins en Jim Black. Vijftien jaar lang was dat mijn voornaamste working unit.

Nu, in 2013, luister ik op een andere manier naar muziek, voorbij het idee van genre of stijl en ik besef meer en meer dat ik nog veel werk heb om de resultaten te boeken die ik uiteindelijk wil bereiken.

Is de situatie in New York nog enigszins vergelijkbaar met dertig jaar geleden?

Het verandert voortdurend. Sommige dingen zijn makkelijker geworden, andere moeilijker. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje dus ik voel de behoefte niet om het over politiek of over de financiële aspecten te hebben. Ik ben geïnspireerd door het feit dat zo veel creatieve individuen hun leven wijden aan kunst en muziek, zelfs wanneer de omstandigheden dat moeilijk maken. Zoals altijd probeer ik me op de muziek te concentreren.

Op je blog zag ik dat je vorig jaar Sonny Rollins hebt ontmoet. Op zijn leeftijd ga ik er van uit dat hij zich niet meer bezighoudt met het opvolgen van nieuwe generaties muzikanten. Hoe zit dat bij jou?

Ik ben steeds geïnteresseerd in wat de jonge generatie doet. In New York probeer ik ook altijd wat projecten met nieuwe muzikanten op te zetten.

De voorbije decennia vertoefde je vaak in Europa, waar het klimaat voor uitvoerders van jazz en geïmproviseerde muziek altijd beter was dan in de Verenigde Staten. Door de financiële crisis wordt het Europese concertcircuit echter steeds vaker geconfronteerd met allerhande besparingen. Merk je die impact ondertussen?

We moeten tegenwoordig harder werken om dingen te kunnen realiseren. De muziek is wat ik het meest onder controle heb. Ik vertrouw er dan ook op dat wanneer ik mijn muziek zo goed mogelijk maak, ik altijd een publiek zal hebben.

Je was een van de eerste jazzmuzikanten met een eigen website en ondertussen heb je ook een blog. Je schrijft regelmatig over je muziek en blijkt er ook duidelijke meningen op na te houden, bijvoorbeeld over live performance en het betrekken van een publiek daarin. Het valt me op dat er tegenwoordig heel wat improviserende musici zijn die zich met schrijven bezighouden en sommigen hebben zelfs boeken gepubliceerd, zoals Joe Morris recent nog. Zit dat er in de toekomst voor jou nog aan te komen?

Ik geniet van schrijven omdat het een manier is om mijn ideeën glashelder te krijgen. Maar een boek uitbrengen? Nee, dat zie ik niet meteen gebeuren.  

Wat staat er dan wel te gebeuren in de nabije toekomst?

In september tour ik met Ben Goldberg in de VS en de maand nadien begint de Europese tournee met Trio New York. De lente staat voor een groot deel in het teken van een Europese concertreeks met David Liebman.

Meer over Ellery Eskelin (Trio New York)


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.