Met de weergaloze eerste symfonie van Johannes Brahms toonden de Sächsische Staatskapelle Dresden en Christoph Eschenbach zich de meest gespierde en poëtische uitvoerders denkbaar. BOZAR werd in beider betekenissen van het woord overrompeld door wat men gerust het beste symfonische concert van dit voorjaar in ons land kunnen noemen.
De eerste symfonie van Brahms is een dankbaar werk in zijn genialiteit qua structuur en orkestratie. De muzikale eenheid van het werk weerspiegelt zich in de densiteit en warmte van het klankspectrum. Tegelijk worden de meest uiteenlopende gevoelsuitingen gereflecteerd, van tragisch over melancholisch en elegant tot triomfantelijk. Een groot dirigent dient de touwtjes strak in handen te houden in het spel met texturen, op- en afbouwen van spanning, het creëren van een organisch symfonisch geheel, ... Eschenbach, wiens uitvoering traditioneel kon genoemd worden in vergelijking met wat Herreweghe of Gardiner doen, liet zich hierin kennen als een fenomenale Brahmsdirigent.
In het eerste deel van het concert kreeg men muziek van Robert Schumann te horen. Kwaliteit van dirigent en orkest kwamen al tot uiting in de minder uitgevoerde, doch niet te onderschatten ouverture 'Die Braut von Messina', dat als het ware een voorstudie op de 'Manfred'-ouverture kan genoemd worden. Dit werk werd gevolgd door het wat als curiosum bestempelde vioolconcerto van dezelfde componist. Nadat Joseph Joachim, aan wie het werk was opgedragen, het als minderwaardig had afgedaan en associeerde met Schumanns ziekte, raakte het in vergetelheid. Het was pas in de jaren dertig van vorige eeuw dat het concerto hernieuwde aandacht kreeg.
De vergelijking met de grote Austro-Germaanse vioolconcerti zoals van Beethoven of Brahms doorstaat dat van Schumann niet. Als opmaat in een concert dat draaide rond de eerste symfonie van Brahms was het echter een evenwichtige keuze. Men zal zich dus vooral dit laatste werk herinneren in een krachtige, gewortelde uitvoering met Duitse allure.