Jammer voor wie in Antwerpen wat extra geld wilde uitgeven, want van de cd die vorig jaar van Erik Friedlanders Bonebridge Quartet verscheen, kon het publiek na het concert nu eens géén exemplaar kopen. De voorraad die de groep had ingeslagen voor de tournee was er al doorgedraaid voor er halt gehouden werd in deSingel, niet verwonderlijk voor wie Bonebridge live aan het werk hoorde.
Voor het album ‘Bonebridge’ dat vorig jaar verscheen, haalde Erik Friedlander de mosterd in het zuiden van de VS: blues, country en jazz in verleidelijk melodische composities die het lyrische pizzicato-geluid van Friedlander optimaal tot haar recht laat komen. De zangerigheid wordt nog versterkt door de aanwezigheid van slide-gitarist Doug Wamble (Wynton en Branford Marsalis) en de souplesse van de ritmetandem, gevormd door bassist Trevor Dunn en drummer Michael Sarin.
Het eerste deel van het optreden zat pal in de sfeer van het album met ontwapenende eenvoud van composities en de wondermooie blend van unisono passages tussen Friedlander en Wamble. Die laatste trok in het openende ‘Low Country Cupola’ meteen alle kleurregisters open en liet zijn gitaar “zingen” als een stem, een theremin of een dwarsfluit. In de intro van het daaropvolgende ‘Hanky Panky’ was het aan Friedlander zelf in de huid van een ander instrument te kruipen. Met korte vingervlugge passages, een droge klank en Oosterse trekjes in de melodie nam hij de gedaante aan van een Arabische ud met dezelfde fijngevoeligheid waarmee hij anders in de Amerikaanse rootstraditie staat.
Wie dat ook deed was drummer Michael Sarin. Meer dan eens veranderde hij de spanning van het vel op zijn kleine trom, zoals hij tijdens het spelen ook dat vel en zijn cimbalen manueel manipuleerde. Het droeg allemaal bij tot ragfijne en vaak zachte drumpartijen die vol zaten met kleine details en fijnzinnigheden, waarmee Sarin een licht krokant korstje op de muziek legde. Zonder zich op het voorplan te werken, bepaalde hij voor een groot deel de sfeer van de stukken. Waar de meeste drummers naar borsteltjes grijpen voor een speciale sfeer, waren deze attributen voor Sarin net het basisgegeven. Hierdoor kon hij de zangerige kwaliteiten van zijn medemusici ondersteunen en bijtreden.
Na enkele nummers veranderde de set van toon. De zonnigheid die tot en met het lekker swampy ‘The Reverend’ (een ideale showcase voor een smakelijk schuivende Wamble) overheerste, verdween om plaats te maken voor een donkerder en complexer geluid. De eerste aanzet werd gegeven door bassist Trevor Dunn die met een bassolo de overgang realiseerde naar ‘Transpontine’ en daarbij als eerste harmonisch dieper ging graven. De zangerigheid van de muziek verdween of werd in vreemde kronkels gelegd. Van de blues en de country van het begin belandde het kwartet in de modernere jazz met een Sarin die assertiever uit de hoek kwam en zo zijn collega’s dwong om hun vertrouwde posities te verlaten.
Het resultaat was dat het geluid van de individuele muzikanten plots een compact geheel werd, alsof de vier samengeperst werden op een halve vierkante meter. Het verst ging de symbiose in ‘Bridge to Nowhere’, waarin de muziek effectief leek te twijfelen over de richting. De vrije metriek haalde het relaxte uit de sound en de drones van Dunn, gecombineerd met de verknipte en geloopte gitaarpartijen van Wamble maakten de muziek plots wazig en abstract.
In de daaropvolgende stukken zochten Friedlander en co terug het vaste metrum op, maar de melodielijnen van nieuwe composities als ‘Pickle’ en ‘One Red Candle’ bleven minder evidente bewegingen maken. Pas naar het einde van de set kwam de band terug op vertrouwder muzikaal terrein en in het afsluitende ‘Tabatha’ kon Friedlander terug lichtvoetig ronddartelen. De messcherpe precisie van het begin kreeg echter hier en daar een deuk, met Friedlander en Dunn die links en rechts kleine slordigheidjes in de intonatie lieten horen. Die waren echter niet van die aard dat ze de muziek schaadden, maar tegen de achtergrond van het secure begin van het concert vielen ze wel op.
De terugkeer naar het vertrouwde geluid bleek geen knieval voor het publiek, want voor het eerste bisnummer greep de band met ’Honey’ terug naar het nieuwe, jazzy repertoire. Voor het echte einde mocht echter nog eens het onvervalste, speelse ‘Beaufain Street’ opdraven. Friedlander en Whamble konden voor de laatste keer gezamenlijk rondschuiven en leken zo het publiek uit te wuiven met een melodie die menig luisteraar naar huis zal begeleid hebben. Het was tenslotte mooi geweest. Echt mooi zelfs.