Na enkele optreden met gastmusici was Malus, het trio van bassist Hugo Antunes met percussionist Chris Corsano en trompettist Nate Wooley, op 30 mei voor het eerst te horen in “zuivere” bezetting. Het bleek meteen ook de sterkste gedaante van de band.
Geen kwaad woord over muzikanten als Giovanni Di Domenico of saxofonist Daniele Martini, maar hun gastverschijningen bij Malus op het Citadelic festival of in Les Ateliers Claus resulteerde niet in de sterkste sets. Te veel muzikanten of ondermaatse omstandigheden lieten duidelijk sporen na in de niet zo evidente muziek van het basisdrietal. Corsano, Antunes en Wooley zijn immers niet de musici die communiceren met gezamenlijk zwellende en terugtrekkende volumes, muzikaal materiaal duidelijk heen en weer kaatsen of uitpakken met grote virtuositeit. Het zijn en blijven drie muzikanten met eigen verhalen die in Rijkevorsel bij momenten wonderwel in elkaar pasten.
Bandleider Antunes drukte niet zo’n stempel op het geheel als Corsano, maar kon het qua geluid wel goed vinden met zijn drummer. Door papier en ander materiaal tussen de snaren te stoppen, creëerde hij een geluid dat vaak percussief aandeed en dat een fraaie aanvulling vormde bij wat Corsano allemaal uit de drums in de zaal liet stromen.
Beiden waren echter ook in staat een ander concept te hanteren: Antunes kwam enkele malen gevat melodisch naar voor en Corsano was niet te beroerd om een stapje terug te zetten of de gedreven ritmiek even te vervangen door een meer open geluid. Bij deze gevarieerde aanpak kon vooral trompettist Nate Wooley garen spinnen. Net als Antunes was hij een van de slachtoffers van het slordige geluid van de band in grotere bezetting. In Rijkevorsel kon hij echter laten horen waar zijn reputatie op gebouwd is en dat bleek op meer dan een pijler te zijn.
Toen Wooley meer de hoogte in trok, werd duidelijk dat hij niet het grote technische meesterschap heeft. Hij wist van deze beperking echter een handelsmerk te maken. Bewust de controle loslatend, begon zijn geluid kleine barstjes te vertonen, onzuiverheden die geleidelijk aan dominanter werden en het geluid deden openscheuren, maar waarbij het melodisch denken wel latent aanwezig bleef.
Het eerste stuk van de tweede set werd gevoelig abstracter ingezet. Corsano en Antunes kozen voor een gestreken aanpak (waarbij Corsano soms met twee strijkstokken op dezelfde cimbaal bezig was), waardoor er een vagere atmosfeer ontstond die door Wooley beantwoord werd met verschillende effecten.
In tegenstelling tot de eerste set maakte de trompettist hier wel gebruik van de voorziene versterker als een auditieve microscoop. Geluiden van adem, lippen en ventielen die in normale omstandigheden te zacht zouden zijn om tot bij de luisteraar te geraken, werden uitvergroot. Het resultaat stond mijlenver af van de warmte van de eerste set. Het onherkenbare, soms zelfs elektronisch aandoende geluid sloot mooi aan bij het werk van zijn collega’s.
Het steeds verwerken en vervormen van dit gegeven, liet niet alleen weer horen dat improv meer is dan in het wilde weg toeteren, het maakte ook duidelijk dat met relatief weinig middelen veel bereikt kan worden. Hierin was Corsano Wooley’s ideale partner: geen arsenaal aan materiaal, maar een standaard drumset met enkele kleine trommen en cimbalen en een buis om het drummateriaal ook al blazend in trilling te brengen waren voor de percussionist voldoende om zich bij zijn blazende landgenoot te kunnen voegen.
De kwaliteiten van het trio Malus zaten in de finesse en de details: geen machtsvertoon, geen sonoor potje armworstelen, maar ook geen tongue-in-cheeck-gedoe. Wel recht voor de raap improvisatie die mooi de balans vond tussen het groepsgebeuren en de eigenheid van de individuele muzikanten. Een balans die de groep in De Singer opmerkelijk meer wist te treffen dan bij eerdere optredens.