Sfinks houdt wel van een stevig profiel. Dat het festival omwille van de algemene toegankelijkheid nu gratis geworden is, betekent niet dat de drank- en voedselprijzen astronomisch opgetrokken werden. Ze blijven nog steeds ruim binnen de gangbare festivalnormen. Een gelijkaardig verhaal gaat op voor de programmatie. Dat er links en rechts wat verruimd werd, tekent niet dat de muzikale core business van het festival er aan moet geloven. Zaterdag werd daar het overtuigend bewijs van geleverd.
Op de eerste weekenddag van Sfinks wordt naar jaarlijkse gewoonte de Clubtent in gebruik genomen. Dit jaar was het aan de uit Tanger afkomstige maar in Brussel wonende zangeres Laïla Amezian om de luisteraars voor het eerst welkom te heten. In vergelijking met de grotere Concerttent biedt de Clubtent de kans muziek in een meer intieme setting te beleven, al mag dat intieme wel wat gerelativeerd worden met honderden bezoekers in aardig oplopende temperaturen.
Aan het decor zal het echter niet gelegen hebben. De kleine lichtjes in het zwarte doek dat het podium omrandde, plaatste Amezian en haar muziek tegen een sterrenhemel waar die goed tot haar recht kwam. De zangeres mag dan een veelzijdige dame zijn, op Sfinks bracht ze vooral muziek van haar vorig jaar verschenen album ‘TriOde’: geen jazz, dance of klassiek dus, maar muziek die gedrenkt is in de Maghreb-cultuur. Daarvoor werd ze instrumentaal gesteund door celliste Anja Naucler en percussionist Stephan Pougin, beiden ook te horen op het album.
Zo ontstond een fragiel geluid dat geen enkele mogelijkheid bood om zich achter te verschuilen. Elk misstapje zou genadeloos open en bloot komen te liggen en het was dan ook afwachten hoe de kronkelende, met kwarttonen versierde zanglijnen van Amesian het zouden doen in combinatie met de meer in klassieke stemming opererende cello. Hier en daar leek dit probleem even op te spelen, maar gaandeweg ging het deel uitmaken van de muziek. Oneffenheden die aanvankelijk slordigheden leken, werden kruiden die de muziek een heel eigen smaak geven. Bovendien pasten deze eigenheden mooi in de gevarieerde en variërende composities die het drietal bracht. Tempoveranderingen en melodieën die verdampen om later terug op te duiken, bepaalden het muzikale verloop, waardoor de luisteraar op geen enkel moment de kans kreeg om de aandacht te laten afdwalen.
Het was Naucler die het concert op gang trok. Met het hout van de strijkstok op de snaren slaand, ontwikkelde ze een percussief geluid dat na enkele seconden het basisritme van ‘Tirhab’ liet horen’. Hiermee werd het golvende parcours van het drietal op gang getrokken: verleidelijk, etherisch, maar evenzeer opstuwend namen ze de luisteraars op sleeptouw doorheen een bij momenten magische en geheimzinnige wereld.
In ‘Daatakoum’ liet Pougin zijn drumkit even voor wat het was en beperkte hij zich tot een handtrom. Door het instrument op verschillende manieren en plaatsen aan te slaan, ontwikkelde hij een fascinerend geluid met contrasten in kleur, dynamiek en register dat eigenlijk een volwaardig muziekwerk op zich was. Samen met Naucler legde hij echter een slechts vaag afgebakend metrum neer, waar Amezian zich comfortabel in kon wentelen zonder dat de muzikanten elkaar ook meer leken kwijt te spelen.
Op Amezians stemgeluid werden nu en dan kleine echoënde effecten geplaatst die echter nooit gezocht of geforceerd aandeden. Niet dat de zangeres die nodig had, want met groot gemak kronkelde ze zelf van het ene register in het andere, alsof ze haar stem in alle mogelijke richtingen kon plooien. Dit presteerde ze zowel in de zachtere passages als in de energieke stukken, zoals ‘Samaoutou’, waarin ze door haar twee begeleiders naar een climax gedragen werd.
Dat het met haar twee kompanen bijzonder goed klikte, was niet alleen muzikaal te horen. Meer dan eens was het aan Amezians gezicht en reacties te zien en te horen dat ze genoot van wat Naucler en Pougin achter haar rug aan het bekokstoven waren. Zij waarschijnlijk niet alleen, want het optreden vormde een (voorlopig) hoogtepunt van Sfinks Mixed 2013, een dat slechts door iemand met buitengewoon sterke papieren van de tabellen gespeeld kan worden.
Leuk waren wel de Arabische vleugjes die door de muziek zweefden dankzij de vocalen van Minyeshu. Een stukje Afro-ska liet dan weer een mooi uitgewerkte blazerssectie horen, maar het was wachten tot halverwege de set voor de muziek echt aan het twinkelen ging. De breaks werden scherper, de polyritmiek was er plots wel en een vlot uit de mouw geschudde tempoversnelling liet een veel energieker gedaante van het project horen. Jammer dat de groep later weer wat wegdeemsterde naar de middle of the road muziek van het eerste deel van het concert. Zo klonk de band iets te veel als de zoveelste samenwerking tussen muzikanten van verschillende continenten. Ongetwijfeld heel verrijkend voor de betrokken musici haalde het Azalai Project jammer genoeg niet het niveau van gelijkaardige initiatieven van Aka Moon, Zita Swoon of Tuur Florizoone’s Mixtuur.
Was de temperatuur in de Concerttent nog te vol te houden, de Clubtent was tegen het tweede concert van zaterdag al veranderd in een zweethut: niet ideaal voor het publiek, maar nog minder voor de zes zangers van het Albanese Ensemble Tirana. In traditionele klederdracht, inclusief de ongetwijfeld extra verwarmende hoofddeksels, brachten ze een programma dat zelfs naar Sfinks normen niet evident was. Vrolijker werd een mens niet van hun in verdriet gedrenkte repertoire en de expliciet op luisteren gerichte muziek bleek inderdaad niet evident bij deze temperaturen, de niet altijd even stil binnen- en buitentrekkende groepjes luisteraars en de overvliegende vliegtuigen waarvan het geraas zich soms wel opvallend mooi mengde in de harmonieën van de zangers.
Uitgesproken melodisch was dan weer de krachtige declamatorische zang als uit de Byzantijnse traditie, die eerst eenstemmig en later door twee zangers perfect unisono gebracht werd. Deze plotse ommekeer in de dynamiek was een van de bochten die het concert muzikaal boeiend hielden, net als het gebruik van tweesnarige luit of dubbelfluit.
Het was immers pas in het afsluitende stuk dat er meer van het publiek verwacht werd dan geconcentreerd luisteren. De vrolijke Frans van het gezelschap kreeg alsnog de kans om met kleine gebaren en gelaatsuitdrukkingen een klein stukje theater in de muziek te brengen. In een gestaag versnellend tempo werd het publiek uiteindelijk toch gevraagd om mee te klappen. Alleen dat de groep daarmee wachtte tot in het laatste nummer, maakte haar optreden al tot een gewaagde onderneming. Maar er stond dan ook muzikaal meer dan voldoende tegenover.
De Braziliaanse Dom La Nena riskeerde het niet zo lang te wachten hoewel haar muziek ook niet meteen een hoog feestgehalte uitstraalde. Vorig jaar verscheen haar debuut ‘Ela’ waarvoor ze hulp kreeg van onder andere Piers Faccini. Op Sfinks stond ze er alleen voor, zichzelf begeleidend op cello, keyboard, ukelele en met een van belletjes voorziene enkelband.
De kleuren van kora, xylofoon of harmonium kon ze in haar eentje in de Clubtent niet genereren, maar in plaats daarvan bouwde ze met de hulp van een loopstation mooie en melodische cellodecors op die niet zozeer opvielen door technische virtuositeit, maar door een heel secure intonatie. Een dergelijke werkwijze kan snel een trucje worden, maar daartegenover kon Dom La Nena (echt naam Dominique Pinto) haar schattige songs plaatsen.
Met de melodische kwaliteiten van haar muziek ondervond ze niet veel moeilijkheden om de barstensvolle tent aan het zingen te krijgen. Hield het publiek zich (omwille van La Nena’s schattige verschijning?) in ‘Buenos Aires’ nog wat in, later zou de meer zelfzeker geworden artieste daar geen genoegen meer mee nemen. ‘Conto de Fadas’ speelde ze op ukelele nog van op het podium, maar daarna klom ze met dat instrument op de speakers, afwisselend links en rechts van het publiek, als om te kunnen zien of iedereen wel deftig mee deed. Met covers van ‘Start a War’ (The National) en ‘Djian’s Waltz’ (Stéphane Eicher) dat ze liet volgen door haar eigen walsende ‘Anjo Gabriel’ bereikte Dom La Nena het einde van haar set. Voor het bisnummer keerde ze terug naar haar album. ‘Você’ zong en speelde ze onversterkt: eerst op het podium, dat ze verliet om rustig verder zingend dwars door het publiek naar de uitgang te benen. Het licht van zijn melk gebrachte publiek kon na dit uiterst charmante en bij momenten betoverend mooie optreden alleen maar hetzelfde doen.
Wie de concerten systematisch afdweilde, kon vanuit de Clubtent meteen naar de Concerttent, waar het optreden van het Malinese Terakaft al begonnen was. Deze Toearegband, met enkele originele leden van het bekendere Tinariwen in de rangen, bracht vorig jaar het album ‘Kel Tamasheq’ uit, waarop vooral de gestapelde gitaren indruk maken. Niet dat het allemaal zo expliciet klinkt, maar de combinatie van akoestisch en elektrisch, melodisch spel en akkoorden en vooral de kleine, vaak onopvallende gitaarritmes, kleuren de plaat.
Met alleen twee elektrische gitaren, een bassist die geregeld de handen stil hield en een drummer, was van die bescheiden rijkdom op Sfinks aanvankelijk weinig te merken. Zeker de trage nummers klonken opvallend monotoon en de drive kwam grotendeels van de drummer van dienst die beweeglijk uit de hoek kwam, zonder de aandacht weg te halen van de deinende woestijnschommelingen.
Dat de webachtige gelaagdheid van een nummer als ‘Idja a Seman’, een van de mooiste stukken op ‘Kel Tamasheq’, nergens te bespeuren was, kan de band vergeven worden. Wie een album wil vertalen naar het podium moet nu eenmaal keuzes maken. Om dat te compenseren zou de groep bijvoorbeeld meer hebben kunnen investeren in energie. Die liet Terakaft nu bij momenten horen, al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat die vooral opviel tussen de gezapigheid van andere, weinig geëngageerd kabbelende songs.
Terug in de Concerttent was het podium en het deel ervoor gereserveerd voor de artiesten van het Zuid-Koreaanse The Gwangdae. De muziek, theater en acrobatie van het gezelschap was op donderdag en vrijdag al te zien en te horen op het terrein, maar nu kreeg het extra ruimte en aandacht. Muzikaal bleek vooral de inleiding met trommen en gongs indrukwekkend, waarbij de muzikanten niet alleen een heidense energie lieten horen, maar ook een complexe ritmiek die golfde qua dynamiek en dichtheid. Vrijblijvend was het echter allerminst, want de vanzelfsprekendheid waarmee de vier muzikanten elkaar exact gelijk terug wisten te vinden, was indrukwekkend.
Na een muzikaal duo van percussie en de scherpe Taepyeongso (een Koreaanse rietblazer) verschoof de focus van het muzikale naar acrobatie, slapstick en theater, waarbij de gebruikte instrumenten louter begeleiding werden. De vertoning werd er niet minder amusant en grappig door en dat het al eens mis ging, daar trokken de bezoekers zich weinig van aan. Daarvoor was de energie en inzet van de Koreanen veel te aanstekelijk.
Wie vrijdag het optreden van tecno brega diva Gaby Amarantos gemist had, kreeg buiten alle verwachtingen een herkansing. Vervoersproblemen verplichtten het Cubaanse Maraca om haar optreden op Sfinks te annuleren. Amarantos en haar band waren nog beschikbaar en vulden de vrijgekomen ruimte op. Of ze daar echt goed aan gedaan heeft, viel te betwijfelen. Dat de set erg leek op die van een dag eerder kan haar moeilijk aangewreven worden en het mag gezegd worden dat haar band heel wat beter klonk dan een dag eerder. Dat kon helaas niet gezegd worden van de zangeres zelf die tijdens het optreden duidelijk vermoeid geraakte en bij momenten zelfs het zingen even liet. Maar op een festival dat een ongeziene massa volk mocht ontvangen, is alles beter dan gewone stilte.