In een ver en grijs verleden was Sfinks een festival voor “wereldmuziek”. Later werd het met het toenemende belang van theater, dans, acrobatie en andere randanimatie Sfinks Mixed, een naam die tegenwoordig al evengoed de muzikale lading dekt. Niet alleen omwille van enkele mainstream acts, maar ook omdat op de affiche artiesten staan die het “traditionele” aspect van hun muziek op heel verschillende manieren invullen.

“Wij zijn Mörg en hopen van  u straks hetzelfde.” Voor wie het nog niet wist maakte het taalgrapje het wel duidelijk: Mörg speelde op Sfinks een thuismatch. Dat gold zeker voor zanger Geert Hautekiet die, net als Eléonor de dag ervoor, herinneringen kon ophalen aan de periode dat hij het festival nog als medewerker beleefde.

Als opener van de Clubtent op zondag ging Mörg het de bezoekers niet moeilijk maken. Er mocht immers al eens gelachen worden, al was het maar met het opmerkelijke instrumentarium dat de band meezeulde: een elektrische altviool, een sousafoon als bas, een trapladdertje als percussie-instrument en Hautekiet zelf op gitaar, dobro-ukelele (inderdaad een dobro op ukeleleformaat) en een zelfgebouwd instrument waarvan een tennisracket het belangrijkste onderdeel was.

Mörg (foto: Arne De Crom)
Mörg (foto: Arne De Crom)
De instrumenten bleken niet in de laatste plaats een theatrale functie te hebben, want met de kleinkunst en rootsrock waren de muzikale ambities duidelijk niet de grootste zorg van de band. Die ging in de eerste plaats naar de teksten, met liedjes over naakt zwemmen, amoureuze ontmoetingen in Pisa en bezoeken aan het bejaardentehuis, alleen maar om er zelf een jonger gevoel aan over te houden. Vaak grappig, soms echt ontroerend en hier en daar waarschijnlijk ongemakkelijk herkenbaar wist de groep vlot een uur te boeien. Niet in de laatste plaats dankzij de volleerde volksmenner Hautekiet, die het publiek zelfs zover kreeg om al zingen een begrafenisliedje te laten ontaarden in een opera-achtige samenzang, alsof de Rode Duivels dan toch wereldkampioen geworden waren.

In de Concerttent beleefde het publiek aansluitend op het optreden van Mörg de terugkeer van de salsa, met het Septeto Santiaguero. Net als hun collega’s van het Orquesta Aragón die op donderdag te horen waren, handelde het eveneens Cubaanse septet in no-nonsense salsa, met muzikanten strak in de vaak witte pakken.

De lichtvoetige soepelheid van het Orquesta Aragón ontbrak deze keer, zeker in de tragere nummers. Dat betekende echter nog niet dat het vierkant draaide, want met een congaspeler in de achtergrond en twee zangers die kleiner slagwerk hanteerden, kreeg ook het Septeto Santiaguero de ritmische gelaagdheid die salsa voor liefhebbers zo onweerstaanbaar maakt. Bovendien kon de groep rekenen op een trompettist met de power van een hele kopersectie: nodeloos te zeggen dat band op Sfinks gewonnen spel had en dat de Concerttent bij momenten een balzaal werd.

Dat bewegen was niet aan de orde in de Clubtent en niet alleen omwille van de tropische temperaturen die daar te noteren vielen. Met de Zuid-Koreaanse dames van [SU:M] kregen de bezoekers een raszuiver luisterconcert voorgeschoteld. Echt traditioneel was de muziek van het duo dan weer niet te noemen. Was in het eerste stuk de Westerse invloed al duidelijk te horen in het ritme terwijl de melodie in Oosterse handen bleef, voor de volgende nummers stond het kompas muzikaal helemaal naar het westen. Met de duidelijke vormgeving en de eenvoudig, soms poppy en filmische melodieën sijpelden zelfs referenties naar de romantiek van Yan Tierssen en Wim Mertens binnen, wat het world aspect van de muziek wel erg deed slinken.

숨[SU:M] (foto: Arne De Crom)
숨[SU:M] (foto: Arne De Crom)
Het enige Oosterse aan de muziek bleef op deze momenten de specifieke klank van de instrumenten (de nasale en scherpe piri, het mondorgel, de yanggeum en gayageum (citers) of een klokkenspelachtig instrument) en hun afwijkende stemmingen of toonbuigingen. Alleen in een traag, meditatief stuk en een compositie die vertrok vanuit een minimalistische combinatie van fluit en gong, kreeg de muziek opnieuw resoluut een Oosterse inslag, in het laatste geval zelfs met een ritueel randje.

Echt spannend was de muziek van 숨[SU:M] echter nooit te noemen, daarvoor gleed die op Westerse wijze iets te gemakkelijk binnen. De bezoekers die op zoek waren naar wat sereniteit konden zich er echter duidelijk wel in vinden, want hoewel de tent niet echt volgelopen was, bleef het grootste gedeelte van de aanwezigen wel het hele optreden uitzitten. De dames hadden dus duidelijk wel een snaar geraakt.

Lag bij 숨[SU:M] het traditionele aspect van de muziek eerder in de instrumenten dan in het gebruik ervan, bij Teta lagen de kaarten net andersom. Alleen op gitaar en met een zanger-percussionist was de setup van de uit Madagascar afkomstige muzikant niet zo exotisch als zijn afkomst mocht doen verhopen. Wat hij echter met de gitaar deed was van een heel andere orde. Kortgeknipte motieven lieten de gitaar klinken als een ngoni, waarbij de combinatie van kleine melodietjes deed vermoeden dat Teta met een loopstation in de weer was. Toch leek de vingervlugge Afrikaan alles zelf ter plekke te spelen.

Daarbij vermeed hij aanvankelijk akkoorden, waardoor zijn muziek qua samenklanken heel naakt bleef. Die soberheid werd echter ruimschoots gecompenseerd door een gitaarspel dat bulkte van de details. Spelen met de dynamiek , het afdempen van snaren of het razendsnel afvuren van melodische fragmenten die voorbij waren voor de luisteraar en erg in had, maakten Teta’s set tot een demonstatie van muzikale techniek, of omgekeerd.

Teta (foto: Arne De Crom)
Teta (foto: Arne De Crom)
Bovendien bleek zijn medemuzikant meer dan een gewone sidekick. Met shakerritmes tegen astronomische snelheden (de rechterpols van de man in kwestie werd meermaals op de proef gesteld), een tweede zangstem of zelfs enkele malen de lead werd hij mee bepalend voor het geluid, waardoor de muziek nog aan rijkdom won.

Waar die rijkdom toe kon leiden werd snel duidelijk. Met flarden blues (Teta had met zijn zonnebril en deukhoed trouwens wel iets van John Lee Hooker), latin en de twinkelende gitaren en zoete samenzang die doorgaans eerder met Zuid-Afrika geassocieerd worden, meanderde de muziek van de ene kust naar de andere. Alsof Teta iedereen er even aan wilde herinneren waar al die muziek uiteindelijk toch haar oorspong heeft.

Tegenover de snelle songs stonden net heel uitgespreide nummers die haast zonder tempo verderkropen en waarin het gitaarspel van Teta alle ruimte kreeg. Die ruimte werd enigszins ingeperkt toen Teta voor enkele stevigere songs zijn meer melodische benadering opgaf voor een op akkoorden gebaseerd spel. De leegte die ontstond door het achterblijven van de schijnpolyfonie werd gevuld door stuwing een dansbaarheid. Een voorzet die door menige bezoeker gewillig werd binnengekopt, waardoor het optreden van Teta alles leverde wat een Sfinks-bezoeker zich maar kon wensen.

Dat mocht ook verwacht worden van Aziz Sahmaoui & University of Gnawa dat het podium van de Concerttent ter beschikking kreeg. Aanvoerder Sahmaoui kan adelbrieven voorleggen van het Orchestre National de Barbès en fusion-icoon Joe Zawinul, een cv die hij drie jaar geleden aanvulde met een cd onder eigen naam.

Helaas pakte het anders uit. Aan de goede bedoelingen zal het niet gelegen hebben, want met Sahmaoui op nogi en mandola en een andere muzikant op kora had de band het kleurmateriaal zeker in huis. Helaas gold dat niet voor de door Sahmaoui zo vaak opgezochte gnawa-ritmiek. Het polyritmische moeras waarvoor die Noord-Afrikaanse muziek zo bekend is, kwam op Sfinks niet uit de verf, net zo min als de Toeareg-trance die de band op andere momenten leek op te zoeken. Keer op keer ontbrak er een laag of dimensie, waardoor het geheel te vlak overkwam.

Aziz Sahmaoui (foto: Arne De Crom)
Aziz Sahmaoui (foto: Arne De Crom)
Dat werd er niet beter op toen ‘Maktoube’, nochtans een erg aanstekelijk nummer, als lauwe reggae geserveerd werd, in plaats van als Afrikaanse muziek, of toen ‘Kahina’ door het gebruik van een digitale piano nodeloos verzwaard ging klinken. Met het invoeren van een Arabische twist leek Sahmaoui het geweer van schouder te willen veranderen, maar de momenten van gezochte spanningsopbouw klonken nergens dwingend genoeg.

Op de individuele bekwaamheid van de muzikanten was weinig af te dingen, maar als band bleef de groep onder de verwachtingen. Dat beterde pas met ‘Ana Hayou’ waar de University of Gnawa voor het eerst een meer gelaagde ritmiek liet horen. Nog niet zo fijn als bij de heren van Tinariwen een dag eerder, maar al vele malen beter dan wat de groep de drie kwartier ervoor had laten horen.

Het publiek maakte er zich echter weinig zorgen over en kon de muziek van Aziz Sahmaoui goed smaken als dansvoer. Dat lukte dan weer helemaal niet met die van het duo Catrin Finch & Seckou Keita dat de eer had het festival in de Clubtent af te sluiten. Dat een harpiste uit Wales samenspeelt met een Senegalese koraspeler is eigenlijk niet zo uitzonderlijk als het op het eerste zicht lijkt. Niet voor niets zijn beide instrumenten familie van elkaar. Bovendien leken de klanken van harp en kora goed te mengen op de cd ‘Clychau Dibon’ die het tweetal vorig jaar uitbracht.

Natuurlijk bleef het verschil tussen de twee op Sfinks hoorbaar, waarbij de kora van Keita net iets feller aanzette dan de meer omfloerste attack van Finch. Toch bleek de combinatie voor de twee ideaal om  geregeld haasje over te spelen en van rol te wisselen zonder dat het publiek daar erg in had. Ritmisch was het verschil tussen de twee iets duidelijker. Keita hanteerde immers wat meer rek dan de metrisch heel exact spelende Finch. De eerste leek dan ook meer voor de drive te zorgen die door de tweede dan harmonisch in- en opgevuld werd met klassieke formules.

Seckou Keita & Catrin Finch (foto: Arne De Crom)
Seckou Keita & Catrin Finch (foto: Arne De Crom)
Dat het duo vaak sprookjesachtig fonkelend klonk en een zijdezacht geluid kon neerleggen, zal niemand verbaasd hebben. Dat ze daarbij ook de gratuite virtuositeit van louter snel gepingel achterwege lieten, was al opvallender. Niet dat de twee zich inhielden, maar ze wisten hun technische bagage wel naar een ander niveau te tillen. Zo tekende Keita in de intro van ‘Future Strings’ zowel voor de vingervlugge arpeggio’s als voor de statige melodie die er door zweefde. Op andere momenten zat de muzikaliteit dan weer in de kleinere dingen: het elkaar exact treffen of het mooi gelijk spelen van de metrisch onstabiele, maar daarom niet minder oorwurmachtige melodie van ‘Bamba’.

Toch bleef de muziek aan de voorzichtige kant. Dat lag echter niet zozeer aan een gebrek aan zin voor avontuur vanwege de muzikanten, maar wel aan het gebruik van de diatonisch kora waarop slechts in een toonaard gespeeld kan worden. Door daarin noodgedwongen te blijven hangen, draaide de muziek na een tijdje cirkeltjes, ondanks alle sonore pracht en praal. Die routine werd pas onderbroken toen Keita voor ‘Future Strings’ naar een andere kora greep. De verandering van toonaard deed het concert deugd, zeker toen Finch en Keita even direct in dialoog gingen en het samenspel wat geanimeerder werd. De twee bleven echter vriendelijk voor elkaar, alsof ze in de backstage vernomen hadden dat Sfinks nu eenmaal een familiefestival is.

Op het scherp van de snee was het optreden van Finch en Keita niet te noemen, maar door de intieme sfeer en het secure spel van de muzikanten maakte het wel indruk. Dat vond ook een voor de eerste keer helemaal volgelopen Clubtent die bedankte met een staande ovatie.

De grote diversiteit van podia en muziekstijlen en de vele knipogen naar hedendaagse populaire muziek ten spijt, bleef het Sfinks publiek nog een beetje op zijn honger zitten naar een echte knaller. Het was maar de vraag of de voorvechters van strakke rootsreggae, The Gladiators, als afsluitende act deze opdracht konden voltooien. Gelukkig bleek deze clan mee met zijn tijd en stonden ze klaar om er een feestje van te maken.

The Gladiators, ontstaan in 1967, hebben immers een stevige verjongingskuur ondergaan. Van het oorspronkelijke vocale triumviraat rest enkel nog Gallimore Sutherland, maar het gemis van Clinton Fearon (die nog aan een stevige solocarrière bezig is) en Albert Griffiths werd ruimschoots opgevangen door diens laatste zonen, Anthony (zang) en Alan (drum).

Droop Lion (foto: Arne De Crom)
Droop Lion (foto: Arne De Crom)
Nog opvallender dan het zo goed als ontbreken van bejaarde rasta’s, was de keuze van de erg charismatische frontman Droop Lion, neef van oorspronkelijk Gladiator David Webber. Droop Lion heeft met ‘Back On Tracks’ eerder dit jaar enkele klassieke Gladiators songs van een hedendaags jasje voorzien en het was net die jas die aardig gesmaakt werd.

Wat Sfinks te verteren kreeg, was een keurige evenwichtsoefening. Niet enkel werden klassiekers als ‘Lion Roars’ (inclusief grommend gebrul) en ‘Burning and Looting’ melodieus nog iets mooier gepolijst waardoor vooral hun verslavende baslijn naar voren kwam, maar de energieke Droop Lion wist ook perfect in te schatten wanneer hij de micro terzijde moest leggen om songs te laten uitdeinen met een snedig stuk instrumentale dub. Net op die momenten werden extra accenten met echo’s gelegd en niet tijdens de feitelijke songs, helemaal zoals het hoort.

Het gevolg: twee handen vol hits die heerlijk lang mochten nazinderen. Van ‘Ghetto Life’ tot meezinger ‘Stick a Bush’, het ging er in als zoete koek. De soulvolle zang van Droop Lion verzoende zich met de backing vocals tot een mooi, harmonieus geheel, een stukje vocale trots dat zich spijtig genoeg strak aan het tijdschema hield.

(Tekst: Johan Giglot en Koen Van Meel)

Meer over Sfinks Mixed 2014 - Dag 4


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.