Dat het Freiburger Barockorchester zich al lang niet meer beperkt tot louter barokrepertoire, werd vorig decennium duidelijk toen het ensemble onder leiding van dirigent René Jacobs de laatste vier symfonieën van Wolfgang Amadeus Mozart magistraal opnam. Hoewel de voornaamste klemtoon nog steeds bij het Barokrepertoire ligt, zijn uitstapjes naar vroege romantiek inmiddels geen onverwachte keuzes meer. Op het programma staan twee werken van de jonge Mendelssohn, die pas dertien was toen hij dit zwierig concerto en iets pittiger dubbelconcerto componeerde. Solist van dienst is Kristian Bezuidenhout, iemand die de authentieke uitvoeringspraktijk hoog in het vaandel draagt en die voor Harmonia Mundi reeds enkele fel gesmaakte Mozart-opnames maakte. Virtuositeit is een van zijn basiseigenschappen als muzikant en met het grootste gemak tovert hij de ratelende lijnen uit zijn pianoforte. Gottfried von der Goltz, leider van het Freiburger Barockorchester, dirigeert het ensemble vanaf het zitje van de concertmeester en neemt in het dubbelconcerto ook de solistenrol op zich, helaas niet absoluut evenwichtig. Toch blijven deze sprankelende en vooral ondergewaardeerde Mendelssohn-concerti moeiteloos overeind, in affectueuze en gepolijste, nergens overdreven uitvoeringen.
Toch is het nodig een kanttekening te maken bij de keuze voor historische instrumenten. Mendelssohn schreef zijn partituur niet expliciet voor de pianoforte en het model dat Bezuidenhout bespeelt, laat misschien te weinig bravoure toe. Belangrijker is echter de soms nogal benepen, weinig warme klank van het Freiburger Barockorchester, dat vooral in de trage delen te weinig draagkracht naar boven haalt. De weinige vibrato laat zich overigens duidelijk voelen en ware het niet van de schitterende solist, dan zou de uitvoering omwille van de uiterst lichte strijkersklank misschien door de mand kunnen vallen. Tot grote drama's komt het op deze opname echter niet, omdat het orkest grotendeels oerdegelijk klinkt. Zoals gezegd weet Gottfried von der Goltz niet altijd te overtuigen in een dubbelconcerto, door een te bewust streven naar een balans tussen klavier en orkest. Zijn partij schippert teveel, terwijl Bezuidenhout beduidend vrijer musiceert en deze vroege Mendelssohn als een grote vanzelfsprekendheid laat klinken: hij kent de muziek dus niet meer waarde toe dan nodig, waarmee hij het "opgeblazen" gevoel van von der Goltz tegengaat. Niettemin geeft het Freiburger Barockorchester ook in het dubbelconcerto blijk van dynamiek – in de eerste plaats in de snellere hoekdelen – waar Bezuidenhout spitant en vindingrijk op inspeelt. Zijn klank is, ondanks het instrument, helder en de totaalvisie van orkest en solist blinkt uit in transparantie en jeugdige grandeur.
Het is kortom maar de vraag waarom deze concerti niet wat meer bekendheid genieten. Natuurlijk zijn het lichtgewichten die het niet halen bij andere pianoconcerti uit ongeveer dezelfde periode (denk aan die van Beethoven), noch zijn het werken die de vergelijking met Mendelssohns meer mature schriftuur (zoals het octet) doorstaan. Wel illustreert deze opname dat de componist een echt wonderkind was, dat, net als Mozart, reeds op zeer vroege leeftijd een totale beheersing van het klassieke idioom koppelde aan ontroerende vindingrijkheid en enorme inzichtelijkheid in de harmonische mogelijkheden van wat in het eerste deel van de 19e eeuw gangbaar was. Dit uitstekend opgenomen album is dan ook aan te raden voor liefhebbers van klassiek of vroeg-romantisch repertoire, ondanks de niet over de hele lijn overtuigende muzikale prestaties.