Muziek is geen sport. Gelukkig maar, want anders had het publiek in Rijkevorsel waarschijnlijk een of andere fysiek indrukwekkende en virtuoze patser te horen gekregen die toevallig heel hard, hoog en/of snel kon spelen, daarbij niet gehinderd door enige vorm van muzikaliteit of inhoud.
In plaats van jong en “dynamisch” geweld traden twee veteranen van de vrije improvisatie aan: saxofonist Evan Parker en percussionist Paul Lytton, beiden goed op weg naar de 70, maar nog steeds in staat om de maat te nemen van menig jongere collega.
Dat de jaren weinig vat hebben op de creativiteit van de twee Britten lieten die horen in verschillende gedaanten: beiden solistisch in de eerste set, daarna als duo in de tweede. Evan Parker beet de spits af en haalde meteen zijn handelsmerk van stal: een minutenlange (in dit geval ruim boven de tien) rit op de rollercoaster van de circular breathing. Het trucje is ondertussen bekend en algemeen verspreid, maar Parker maakt er wel echt muziek mee. Als een continu roterende mechaniek waarvan de pistons onophoudelijk en onregelmatig van boven naar onder springen, legde hij op sopraansax een lijn neer die klonk als een schier eindeloze reeks variaties op een thema.
Voor het tweede, kortere stuk wisselde hij zijn sopraan in voor een tenorsax. Wat op het eerste gehoor more of the same leek, was bij een aandachtige beluistering een uitdieping van wat vooraf ging. De contrasten in toonhoogte werden opgevoerd en de snel wisselende verschillen in kleur werden nog groter, niet in het minst omdat de saxofonist nu meer en meer het pad van de herkenbare tonen verliet en tegen het kreunen aan zat.
Nog groter waren de klankcontrasten bij Paul Lytton die zich omringde met allerhande houten en metalen voorwerpen: van platen, cimbaaltjes, gongs, blikjes en niet nader te definiëren metalen voorwerpen tot houten attributen, waaronder de bij Afrika bezoekende toeristen zo geliefde kikkers met scherp gekartelde ruggenwervels. De grote variatie aan klankeigenschappen wist Lytton maximaal uit te buiten en nog verder open te trekken door het beroeren van snaren of het met een strijkstok aanstrijken van diverse beschikbare materialen. Zo gingen zijn geluiden niet alleen ratelen, wriemelen en ritselen, maar ook zingen, een rijkdom die nog verder uitgebreid werd door het integreren van bescheiden en primitieve elektronica. Het resultaat was een reservoir aan mogelijkheden dat zich uitstrekte van Star Trek-geluiden tot Chinese opera, met alles wat zich daartussen kan bewegen.
Met deze middelen genereerde Lytton een gestage stroom van geluid die wisselde van dicht naar sober, maar steevast vol zat met nuances in ritme, dynamiek en klankgevoeligheid: een soundscape die in al haar bizarre creatie aanleiding gaf tot ongegeneerd wegdromen en fantaseren, alsof dit soort klankexploraties dagdagelijks op Studio Brussel passeert. Net deze vanzelfsprekendheid liet horen hoe muzikaal Lyttons aanpak was en hoe precies hij het materiaal kon laten doen wat hij er van verlangde.
Niet dat meteen alles uit de kast gehaald werd. Met elkaar als steun, konden Lytton en Parker het duidelijk met minder doen dan in de eerste set. Parker liet de circular breathing meestal op stal en ademde ongegeneerd, waardoor zijn bijdrages een meer gefraseerde gedaante aannamen. Lytton van zijn kant wisselde iets minder van materiaal. Opvallend bij de samenspraak van de twee was echter het gemak waarmee ze communiceerden. De vanzelfsprekendheid waarmee beide muzikanten tezamen op- en afbouwden deed haast vergeten dat er op het podium geïmproviseerd werd.
Dat de twee heel vertrouwd, maar toch alles behalve routineus tewerk gingen, werd nog duidelijker in hun tweede duet. Waar ze in het eerste nog elegant met elkaar gedanst hadden, stonden ze nu als twee judoka’s rond elkaar te draaien, afwachten wie de eerste (schijn)beweging zou plaatsen. Het gevolg was een permanente nervositeit en spanning die zich wonderwel niet ontlaadde in een voor de hand liggende climax, maar geleidelijk aan oploste in een mildere vorm.
In scherp contrast met de beweging op het einde van de reguliere set, stond het korte bisnummer dat het publiek van De Singer als toegift kreeg. De zingende percussie van Lytton werd door Parker met een gelijkaardige finesse beantwoord, waardoor de twee in een etherisch minimalisme belandden dat dezelfde spanning genereerde als de energiekere momenten ervoor, maar dan wel met een minimum aan beweging en “inspanning”. Winnen door op ervaring te doseren: als Parker en Lytton wielrenners waren, dan zouden ze, ook op hun leeftijd, nog kanshebbers zijn voor de Ronde van Vlaanderen. Waarschijnlijk tot grote frustratie van met hun krachten woekerende bullebakken.