Op 29 juni vond op het domein van de Landcommanderij Alden Biesen de eerste editie van AlbaNova plaats: de opvolger van de Dag Oude Muziek, waarbij niet alleen de oude muziek terug een plaats kreeg, maar ook de hedendaagse, al dan niet in combinatie met elkaar.
Met AlbaNova willen de organisatoren Musica en Alden Biesen terug op zoek gaan en een podium bieden aan muzikanten die niet altijd doen wat van hen verwacht wordt. Dat zoiets naast hits ook wat schampschoten kan opleveren, nam Musica-directeur Paul Craenen er graag bij.
Het domein van Alden Biesen bleek, net als voor de Dag Oude Muziek, een schitterende locatie voor het festival: niet alleen met de verschillende zalen, zaaltjes, pleintjes en gaanderijen, maar ook omwille van de afgesloten ligging. Het leek wel alsof een bezoeker de beslommeringen van de buitenwereld, inclusief het WK voetbal, achter zich liet en een wereld van geborgenheid binnenstapte waarin muzikanten nestwarmte konden vinden om te experimenteren en het publiek kon rondzwerven tussen de meer dan dertig concerten en workshops.
David Catalunya (foto: Joachim Ceulemans)
Relevanter dan de omvang bleek de klank van het instrument. Ondanks het bescheiden formaat produceerde het een indrukwekkend geluid dat echter steevast vederlicht en fris bleef, als het geluid van een blikje cola dat op een snikhete dag wordt opengetrokken. Dit effect werd nog versterkt door de natuurlijke resonanties waardoor de klank mooi gedragen werd, ook wanneer de toetsen met slechts een minimale kracht aangeslagen werden.
Het bij momenten betoverende geluid van het instrument liet de middeleeuwse muziek horen, zoals die doorgaans zelden te horen is. Waar middeleeuwse harmonieën voor door de klassieke tonaliteit gevormde oren al eens stug en houterig kunnen aandoen, werden die door het spel van Catalunya en het instrument plots opvallend elegant. Dit zorgde vooral in ‘No Na El So Amanate’ voor een bedwelmende sfeer, waarbij de melodie, bewegend in een vrij metrum, een bezwerende magie op de luisteraars losliet. Wanneer het metrum wat strakker getrokken werd, ontstond dan weer een dansbare ritmiek die vooral in de ‘Estampie Isabella’ een stevig karakter kreeg. Catalunya trok fors door en zorgde voor een stuwing die door zijn energieke virtuositeit weinig tegenspraak duldde. Een zelfde ontlading kreeg het afsluitende ‘Se la Face ay Pale’, waarmee het concert een denderend slot op miniatuurniveau kreeg.
Nog zo’n muzikant die met zijn instrument zoekt, is Jurgen De bruyn, luitist en bezieler van het ensemble Zefiro Torna. Met zijn groep liet hij zich al opmerken als iemand die zich niet houdt aan strikte regeltjes en geplogenheden. Jazz, chanson en wereldmuziek mogen, aangediend in het juiste project, van hem gerust een woordje meespreken. Voor het project ‘Micro/Kosmos’ zet hij zijn vaste collega’s even on hold en gaat hij met Paul Craenen en Tom Hannes op zoek naar andere oorden.
Jurgen De bruyn (foto: Joachim Ceulemans)
In eerste instantie stuurde De bruyn met het stevig aanslagen van de guiterne een opname aan waarin een spreekstem het concept van het project uit de doeken deed. Een plotse stop in het spel van de muzikant deed ook de uitleg van de stem stokken. Door de adem- en spreekpauzes van de stem (waarbij De bruyn alleen te horen was, maar de opname onhoorbaar doorliep) werd een te strakke band tussen de twee actoren vermeden en bleef het geluid iets spannender dan louter het exact samen knippen van instrument en stem.
In een volgende stap begon De bruyn aan een verkennende tocht langs de verschillende microfoons, waarbij hij uiteindelijk bleef hangen bij een exemplaar dat verantwoordelijk bleek voor het aansturen van een opname waarin het live gespeelde stuk te horen was. Zo kwam De bruyn in dialoog met zichzelf terecht: nu eens gelijk, dan weer met een afwijking of in een duidelijke canonstructuur. Speelde het metrum in deze gedaante een aanzienlijke rol, daarna viel het belang van de maataccenten helemaal weg toen de luit een opname met een vrouwelijke zangstem in beweging bracht. Ook hier speelde De bruyn weer een spel van samenlopen en afdwalen.
Daar kreeg hij veel minder de kans toe in het laatste deel. Nu op theorbe lokte De bruyn een Engelse tekst van Protagoras uit de speakers. Net als in het begin leek hier de relatie tussen de gespeelde muziek en de opname minder duidelijk, hoewel enkele flarden van opvallende gelijkheid (à la Peter Ablingers ‘Voices and Piano’) de indruk gaven dat De bruyn bewust met de opname aan het spelen was.
Dat het optreden slechts een tussentijds toonmoment was en geen voorstelling van een afgewerkt concept (mocht zoiets bij deze aanpak al bestaan), werd ondanks de duidelijke momenten van controle, snel duidelijk. Een dergelijk opzet vereist een diepgaande exploratie van de geboden mogelijkheden en daarbij waren De bruyn en de zijnen duidelijk nog niet tot op de bodem gegaan. Bij momenten leek de techniek het werk te moeten doen en bleef wat er live mee gedaan kon worden wat in dezelfde systemen hangen. Belangrijker was echter het feit dat AlbaNova de bezoekers op deze manier een inkijk gaf in het lopende proces van een productie, waarmee het toonmoment de filosofie van het festival maximaal in praktijk bracht. Wordt vervolgd, dus.
Zoeken in muziek moet niet steeds gepaard gaan met technische of conceptuele spitstechnologie. Als er een muziekwereld is die dit kan weten, dan is het wel die van de oude muziek. Toen muzikanten in de jaren ‘60 en ’70 op zoek gingen naar de (of een) manier waarop muziek van de middeleeuwen, renaissance en barok in die periode geklonken kon hebben, keerden ze zich af van een romantische traditie. Hiermee lieten ze, ironisch genoeg, een nieuw geluid horen, uitgerekend door in het verleden te graven.
Le Chant Sur le Livre (foto: Joachim Ceulemans)
Daarbij hielden ze zich aan de specifieke regels die in een bepaalde periode gangbaar waren. Door het programma chronologisch op te bouwen namen ze de luisteraars zo mee op een toch doorheen de muzikale improvisatiepraktijk: van de elfde eeuw (waarin alleen afwijkingen tot een kwartinterval ten opzichte van de hoofdmelodie toegelaten waren) tot veel vrijere vormen van latere eeuwen.
De evolutie werd voorzien van een min of meer technisch uitleg door de muzikanten. Toch bleek het klinkende resultaat centraal staan, waardoor ook diegenen die niet vertrouwd waren met theoretische begrippen de veranderingen konden ervaren. Zo werd mooi duidelijk hoe vanaf de vijftiende eeuw de harmonie door het gebruik van de fauxbourdon (een vorm van meerstemmigheid waarbij de verschillende stemmen parallel bewegen) al iets zachter werd dan daarvoor het geval was. In een volgende stap gingen de geïmproviseerde stemmen zich dan vrijer ten opzichte van elkaar bewegen, waarmee meteen de eerste oneffenheden in de samenzang te noteren waren.
Improviseren is risico’s nemen en daar schrikten de zangers van Le Chant Sur le Livre, ook na jaren samenwerken, niet voor terug. Zeker niet toen ze spontaan bedachte canons gingen zingen, waarbij niet de melodie, maar alleen de afstand waarop de tweede stem moest inzetten bepaald was. Dat in de spontaan bedachte melodieën geregeld herkenbare formules opdoken, kon de pret niet drukken, zeker niet toen de bezetting van twee naar drie zangers werd uitgebreid.
Al even indrukwekkend klonk de spontane harmonisatie van de melodie ‘On Doit Bien Aymer l’Oyselet’ waar de stemmen meer polyfone activiteit vertoonden en de geïmproviseerde partijen al eens durfden vooruitlopen op de vastgelegde melodie. Als afsluiter zong het ensemble een vijfstemmig Kyrië, gebaseerd op een melodie van Binchois. Opnieuw werden kleine foutjes van een van de zangers beantwoord en toegedekt met een glimlach van de collega’s. Idem voor het bisnummer, waarvoor de heren even overlegden om tot het besluit te komen dat de basismelodie niet meer zou zijn dan een stapsgewijs stijgende en terug dalende lijn van zes noten. Dat iemand zich daarin mistelde en het slotakkoord bijgevolg totaal de mist in ging, was voor de zangers meer een bron van jolijt dan van gêne. En dat mag best bij een voorstelling van veertig minuten topamusement.
ZWERM (foto: Joachim Ceulemans)
Het had allemaal immers snel kunnen gaan: partituurtjes verdelen, even op elektrische gitaar spelen, hier en daar wat distortion en klaar. Niet zo bij ZWERM: elk stuk kreeg een andere benadering en waar bij het ene de originele muziek duidelijk hoorbaar bleef, werd die in het andere genadeloos opgeofferd aan de nukken van de moderne tijd.
In de eerste categorie viel John Taverners versie van ‘In Nomine’. De gitaren waren in geen velden te bespeuren en de vier muzikanten gebruikten uitsluitend een hele reeks pedalen die met de hand bediend werden. Uit de knopjes dook de originele compositie op in al haar melodische toegankelijkheid.
Een eerste stap in de vervreemding werd gezet in ‘Music Feast’. De originele muziek was aanvankelijk clean en herkenbaar in de gitaren te horen, maar werd geleidelijk aan vervormd tot het geluid spontaan begon uit te doven. Nog verder ging het met ‘Angry Byrd’ waar de muziek van William Byrd in de hedendaagse molen fijngemalen werd. Meer dan de contouren van de harmonie bleef er niet over en die klonken dan nog alsof de muziek door een goedkope transistorradio te horen was. Byrd kwam zo in de wereld van de psychedelische improvisaties van Jackie-O Motherfucker terecht en bleek daar opvallend goed te gedijen.
Alsof de muzikanten op hun schreden terug wilden keren, was de volksmelodie van ‘Marriage of the Frog and the Mouse’ bij vlagen in al haar onschuld te horen. De klare lijnen werden echter genadeloos afgebroken door verknipte samples uit de popcultuur. Voor ‘Semper Dowland Semper Dolens’, opnieuw een stuk waarin de oorspronkelijke muziek (in dit geval die van Dowland) meer materiaal dan eindresultaat was, zocht ZWERM tenslotte de klankenwereld van Sonic Youth op, met ruisen, brede velden noisy gitaargeluiden en goed gedoseerde distortion. Een zinderend slot van een concert dat zondermeer een hoogtepunt was van het eerste AlbaNova festival.
Psallentes (foto: Joachim Ceulemans)
Het ensemble voor gregoriaanse muziek richtte zich tijdens AlbaNova op het Antifonarium Tsgrooten: een lijvig boek met religieuze gezangen uit de zestiende eeuw. Het hele werk is op een website (het beroemde boek werd enkele jaren gelden door de Vlaamse Gemeenschap aangekocht en digitaal beschikbaar gesteld) te bezichtigen en Psallentes liet er muziek voor de completen en de metten van Pinksteren uit horen.
In aanloop naar de uitvoering die om en bij een half uur duurde, werd het publiek voorbereid op een actieve deelname door het in sneltempo aanleren van één langere passage en enkele, los in het stuk verspreide halleluja’s. Het meermaals herhalen van de door het publiek gezongen passages gaf de zangers van Psallentes de kans om boven en onder de melodie extra stemmen te schuiven, waardoor het zingende publiek muzikaal omgeven werd door de stemmen van de professionele zangers: een ervaring van het gregoriaans zoals waarschijnlijk zelfs vaste bezoekers van de Dag Oude Muziek maar zelden ondergaan hebben.
Iva Bittová (foto: Joachim Ceulemans)
Een volgepropte kerk in Alden Biesen zag hoe de Tsjechische de ruimte minuut na minuut inpalmde en de akoestische eigenschappen van het 17e-eeuwse gebouw ten volle benutte, niet alleen door zich te verplaatsen via het middenpad maar ook door een keer rond haar as te draaien of met haar hand voor haar mond te wapperen. Bittová’s zangstem wisselde tussen klassiek zuiver en ruw volks, en in eender welke gedaante wist ze deze op een perfecte manier te combineren met haar vioolspel. Er was ook plaats voor effecten: zo gingen bezwerende vioolmotieven op een bepaald moment gepaard met flinterdunne boventoonzang en wist ze jong en oud op haar hand te krijgen met fascinerende gorgelende klanken die recht uit een sprookje leken te komen. Het werd nog wat mooier toen ze een Afrikaanse duimpiano bovenhaalde en een wiegelied zong bovenop een dromerige melodie.
Massive Central (foto: Joachim Ceulemans)
Uiteindelijk vormden de musici samen met de kinderen een stoet die het publiek al toeterend en zingend naar buiten begeleidde, alwaar het feestje nog even werd verdergezet onder impuls van een van de klarinettisten. Voor een zoveelste keer wist de organisatie daarmee het hermetische karakter van een doorsnee klassiek muziekfestival te doorprikken. Tevens kan het gelden als een uitgestoken hand naar een nieuw publiek, dat misschien zijn gading niet meer vindt in het aanbod van de grote zomerfestivals. De eerste editie van AlbaNova kon wat dat betreft tellen als een waardig alternatief.
Tekst: Joachim Ceulemans, Koen Van Meel