Het driedaagse festival Domein Harvey is geen losse verzameling van concerten of werken van Jonathan Harvey, maar een reeks optredens waarop verschillende aspecten van de Brit belicht worden. Na deFilharmonie op vrijdag, was het zaterdag 18 mei de beurt aan het Lets Radio Koor om haar licht te werpen op een van de facetten van Harvey.
Dat Harvey koorwerken geschreven heeft - geen evidentie binnen de wereld van de hedendaagse muziek - mag niet verbazen. Als koorknaap in het koor van St. Michael's College, Tenbury groeide hij op in de rijke Britse koortraditie, een achtergrond waar sommige van zijn collega’s maar moeilijk uit weg geraakten. Harvey heeft echter op een heel eigen manier een weg gevonden om met die voor hem zo belangrijke voedingsbodem om te gaan, meteen een van de vele evenwichten die de carrière en het leven van de in december 2012 overleden componist kenmerkten.
Het Lets Radio Koor geldt als aan van de beste koren van het moment dat bovendien een repertoire beheerst dat varieert van de renaissance tot hedendaagse, al dan niet Letse muziek. Toch kondigde het concert in Brugge zich zelfs voor hen aan als eentje om voor uit te kijken. Het koor zou namelijk de hoofdzakelijk religieuze, vocale muziek van Harvey omkaderen met werk van Britse iconografische componisten als William Byrd en Thomas Weelkens. Geen overdreven uitdagend repertoire, maar wel muziek die doorgaans in kerkgebouwen te horen is, met alle akoestische comfort van dien. Niet zo tijdens Domein Harvey, waar het Lets Radio Koor in de grote zaal van het Brugs Concertgebouw stond.
In de vier werken van Harvey die op het programma stonden, leunde ‘The Annunciation’ het dichtst aan bij de klassieke koortraditie. De overwegend tonale en zelfs consonante schriftuur maakte het evenwicht tussen de verschillende koorstemmen uiterst delicaat. Het Lets Radio Koor liet echter meteen horen waarom het wereldfaam heeft: zelfs wanneer partijen in groep gezongen werd, was de hegemonie zo sterk dat het bij momenten leek alsof het koor uit slechts enkele solisten bestond. Hoe extreem het koor die beheersing en homogeniteit ontwikkeld heeft, straalde af van de bloedstollend zachte en lang aangehouden slotakkoorden van het werk: een nachtmerrie voor iedere zanger van wie de techniek niet helemaal op punt staat.
De andere koorwerken van Harvey die in het eerste deel te horen waren, lieten een componist horen die andere wegen bewandelt. Opmerkelijk was dat de chronologie van de verschillende composities geen muzikale rechtlijnigheid vertoonde. Het heel herkenbare ‘The Annunciation’ werd immers geschreven in 2011, terwijl in het zeventien jaar oudere ‘The Angels’ meer de dissonantie werd opgezocht. Bovendien haalde Harvey hier het koor uiteen in een quasi statig zoemende achtergrond die een betoverend mooi decor vormde voor de op tekst gezongen melodielijnen die er, soms in een dwingende polyfonie, over gedrapeerd werden. Het effect was bij momenten zo indrukwekkend dat het stemgeluid haast een elektronisch karakter kreeg waarmee het werk een voorbode werd van wat er na de pauze zou volgen.
Dat de ontwikkeling in Harvey’s muziek geen loutere tendens van vereenvoudiging was (van het meer dissonante ‘The Angels’ naar het overwegend consonante ‘The Annunciation’) werd duidelijk met het in zijn sterfjaar geschreven ‘Plainsongs For Peace and Light’. Vanuit een gregoriaanse melodie ontwikkelde Harvey hier een klein universum aan muzikale verwerkingsmethoden: wat eerst solo gezongen werd, was later eenstemmig in groep te horen en werd later opengetrokken met een mysterieuze harmonie die deed denken aan het rijkste werk van Hildegard von Bingen. Het spelen met dynamiek en kleur en het verder uitdiepen van de harmonie plaatsten het werk vervolgens meer in de lijn van Ligeti’s ‘Lux Aeterna’, terwijl het helemaal dichtweven van de samenklanken een knipoog leek naar het slot van Brittens ‘War Requiem’.
Na de pauze verscheen Deforce opnieuw op het podium, maar nu in het gezelschap van de vocalisten, fluitist Michael Schmid en Gabi Sultana op synthesizer. Ook wie zich niet op voorhand geïnformeerd had, kon meteen voelen dat het tweede deel een heel ander Harvey-geluid zou laten horen dan het akoestische eerste.
Zo werd ‘The Summer Cloud’s Awakening’ meer dan een werk voor koor en elektronica. Als een sonisch totaalwerk dompelde het de luisteraar onder in een vaak abstracte klankwereld die geregeld op een hellend vlak zat dat alle richtingen op kon schuiven. De aanwezigheid van de instrumenten maakte het geheel nog organischer en complexer, waardoor het bij momenten moeilijk uit te maken was wie exact voor welk geluid verantwoordelijk was.
Pas diep in het werk kreeg het publiek een hint van herkenbaarheid met een dodenmarsachtige inzet, gevolgd door keelzangachtige geluiden. Niet voor niets gebruikt Harvey voor ‘The Summer Cloud’s Awakening’, naast een zin uit Wagners ‘Parsifal’ vooral boeddhistische teksten. Veel plaats voor gewone couleur locale was er echter niet. Daarvoor werd de muziek te sterk gekleurd door de uitwerking ervan en was de inbreng van de elektronica te bepalend: niet in een wilde klankorgie, maar in een secuur opgebouwd geluid dat bij momenten zelfs sober was, maar steeds voldoende reliëf vertoonde om te blijven boeien. Dankzij het werk van Harvey en de verbluffende uitvoering van het Lets Radio Koor.