Met 23000 bezoekers op zaterdag en 22000 op zondag kende Sfinks Mixed 2013 een ongezien grote opkomst. De formule van het gratis festival lokte heel wat volk naar het Molenveld, waar op de slotdag vooral de Clubtent garant stond voor muziek op een soms verrassend hoog niveau.

Na Terakaft op zaterdag was het Algerijnse Imarhan N’Tinezraf de tweede band op de affiche van Sfinks die zich in de Toearegcultuur bewoog. In tegenstelling tot hun al veel langer actieve collega’s zag deze band pas twee jaar geleden het levenslicht, wat de muzikanten niet belette om hun Malinese stijlgenoten te overklassen.

Imarhan N’Tinezraf (foto: Arne De Crom)
Imarhan N’Tinezraf (foto: Arne De Crom)
Kon Terakaft gisteren vooral boeien in de snellere nummers, voor Imarhan N’Tinezraf was het vrijwel meteen raak. Toegegeven: de pogingen van de zangeres van dienst (wiens rol zich beperkte tot het kenmerkende, hoog kirrende stemgeluid en ritmisch klappen) strandden aanvankelijk, op enkele enthousiaste dansers aan de zijkant van het podium na. Muzikaal stond de band er echter wel. De combinatie van twee individueel geprofileerde gitaren en een beweeglijke baspartij gaf de muziek diepte. Het gebruik van de akoestische gitaar zorgde bovendien voor een fris briesje in het geluid. Qua percussie hier geen drumkit, maar een eenzame djembé die na enige tijd wat door zijn ritmische mogelijkheden heen zat, maar die wel zijn rol als steunpilaar voor het gitaar- en zangwerk kon blijven vervullen.

Het trance-gevoel dat gisteren maar moeizaam haar weg vond, verscheen nu haast meteen. Het geluid ging lekker deinend golven en er hing een aanstekelijke ritmische spanning in de lucht. Zeker in de snellere en met een steviger geluid gezegend nummers kreeg de band telkens een groter deel van het publiek overeind. Dat ze niet door het ijs zakte wanneer er een stapje terug gezet werd, onderstreepte de kwaliteiten van deze jonge groep. Jong en onervaren misschien ook wel, want het stemkastje op een versterker achter de muzikanten leggen, bleek geen goed idee. Er werd immer veel tijd verloren met het stemmen van de gitaren, wat dan weer gecompenseerd werd door de uiterst sobere bindteksten die zich beperkten tot drie ça va’s. Meer moest dat ook niet zijn, want de groep had muzikaal meer dan genoeg te vertellen.

Toeval of niet: het jonge Imarhan N’Tinezraf moest het op Sfinks met de kleinere Clubtent stellen, de locatie waar later op de dag nog heel wat fraais te horen zou zijn. Na Laïla Amezian, Dom La Nena en het Ensemble Tirana van gisteren, was het wat fragiliteit betreft op zondag uitkijken naar het pièce de résistance van deze Sfinkseditie. Sabîl, de noemer waaronder het duo van udspeler Ahmad Al Khatib en percussionist Youssef Hbeisch opereert, bracht twee jaar geleden een fenomenale cd uit die niet alleen opviel door het samenspel en de individuele kwaliteiten van de twee muzikanten, maar ook door de composities. Die kregen in de sobere podiumprésence alle aandacht. Met de muzikanten volledig in het zwart gekleed lag de focus helemaal op de muziek en haar intrinsieke zeggingskracht.

Ahmad Al Khatib (Sabîl, foto: Arne De Crom)
Ahmad Al Khatib (Sabîl, foto: Arne De Crom)
Het concert begon eerder bescheiden, met een improvisatie die vertrok vanuit melodisch materiaal van de ud dat voorzichtig ontwikkeld werd, maar waarbij Al Khatib zeker niet all the way ging. Wel meteen hoorbaar was zijn loepzuivere intonatie en frasering. Die precisie bewaarde hij ook toen hij later in het concert tegen halsbrekende tempi speelde die klonken alsof het allemaal geen moeite kostte. Met hetzelfde gemak speelde hij fragiele flageoletten of toverde hij in een indrukwekkende schijnpolyfonie bas en melodie tevoorschijn.

Een zelfde concentratie was te merken bij het slagwerk van Hbeish. Ook hij zette maximaal in op details en finesse. Hij speelde al evenzeer met toonhoogte als met ritme en kon door het steeds op de luit stemmen van de bendîr (handtrom) het doorgaans alleen ritmisch gebruikte instrument laten zingen. De verschillende manieren van slaan, wrijven en trommelen op het vel genereerden een haast eindeloze schakering aan ritmes en kleuren die hij bovendien ook nog eens dynamisch controleerde. Een zelfde rijkdom haalde hij tevoorschijn uit de darboeka’s, de zowel een resonerende diepte als een kort ratelende hoogte en alles daartussen lieten horen. Deze kwaliteiten kwamen hem voornamelijk goed van pas tijdens zijn solostuk dat bij momenten klonk als een uitgekiende loopstation sessie. Het bleef bij Hbeish echter allemaal het werk van één percussionist die bovendien nog tekende voor een uitgekiende muzikale opbouw met op het einde een indrukwekkende ritmische verdichting.

Die muzikale ontwikkeling kleurde ook de andere stukken van het concert, van het opvallend harmonisch gedachte ‘Take Me Along’ tot de suite ‘Exocus’. Dit driedelige werk begon met een trage mars en ging daarna over in een melodische meditatie waarin Al Khatib zijn vingervlugheid voor het eerst echt liet horen. De melodie bleef echter voorop staan en de ud-speler liet veel ruimte voor zijn collega. Die had zich ondertussen tot de riqq (tamboerijn) bekeerd en ontlokte aan dit eenvoudige instrument een polyfonie die het zuiver ritmische ver oversteeg.

Blinde virtuositeit was aan de twee duidelijk niet besteed, zelfs niet in ‘Danse of Selam’ door Al Khatib geschreven voor zijn dochter die hij zelf omschreef als een hyper girl. Over die typering liet de muziek alvast geen twijfel bestaan. Opnieuw lag de snelheid heel hoog, maar even goed bleef de zangerigheid intact. Ook het samenspel tussen de twee muzikanten werd verder uitgediept. Repetitieve glissandi in de ud maakten ruimte voor de darboeka’s, waarbij de gedempte klanken van deze instrumenten dan weer beantwoord werden door exact gespeelde flageoletten in de ud.

Afsluiten deed het tweetal met ‘Wedding’, een traditioneel stukje Palestijnse huwelijksfeestmuziek dat door Al Khatib aangekondigd werd als “unfortunately traditional”. Een  verspreking? Hoogst waarschijnlijk, want aan het werk was weinig ongelukkig aan. Of het moet geweest zijn dat het het laatste stuk van een magistraal concert was.

In de Concerttent was ondertussen Lindigo uit Réunion begonnen. Met zes van de acht muzikanten in hetzelfde T-shirt gestoken - de frontman en de enige vrouw in het gezelschap kregen vestimentaire vrijheid - had de groep wel iets van een hiphopcrew, een indruk die tijdens het optreden versterkt zou worden door de volksmennerij van zanger Olivier Araste.

Op de beste momenten kon de groep haar lichte, fris tintelende maloya-geluid goed uitspelen. Met hoofdzakelijk inheemse melodische en ritmische percussie kreeg het geluid van de groep een hoog traditioneel gehalte. Daarbij werd de aanwezigheid van heel wat volk op het podium mooi uitgebuit om de voorzang van Araste te counteren met meerstemmig gezongen antwoorden van de andere bandleden.

Frontman Olivier Araste ontpopte zich gaandeweg tot een volleerde mc. Alle clichés qua publieksparticipatie werden bovengehaald, waardoor de stukken vaak lang uitgerekt werden, wat door het ene al beter verdragen werd dan door het andere. Zo had ‘Beleza’ muzikaal te weinig in huis om een minutenlange duur te rechtvaardigen. Dat lukte dan weer beter bij het gelaagde en meer afwisselende ‘Domoun’ of bij het ritmisch inventievere ‘Maloya Power’. Naar het einde verzandde het optreden echter helemaal in een spektakel van publieksparticipatie, waardoor de muzikale kwaliteiten van Lindigo naar de achtergrond verdrongen werden. Jammer, want in compacte vorm blijft de groep op haar sterkst.

Meer gerichter klonk de Chileense singer-songwriter Nano Stern die naar eigen zeggen momenteel met een voltallige band toert, maar door Sfinks expliciet solo gevraagd was. Alleen optredende songsmeden blijven een even dankbare als rekbare formule. Een organisator kan er immers alle kanten mee uit, al valt het te betwijfelen of Stern ook in de Clubtent van Sfinks gestaan zou hebben als hij in pakweg het Nederlands of het Engels gezongen had.

Nano Stern (foto: Arne De Crom)
Nano Stern (foto: Arne De Crom)
De vraag werd echter door de muzikant zelf overbodig gemaakt met een innemende set die hem niet alleen als een indrukwekkend muzikant, maar ook als een begenadigd verteller liet horen. Of hij het nu had over de geestesverruimende kwaliteiten van cactussen, Nelson Mandela, Augusto Pinochet of zijn liftavontuur dat hem voor het eerst in België bracht, Stern bracht het allemaal met zo’n naturel dat het boeiend werd.

Artistiek was hij al even goed op dreef. Nano’s songs hadden het commerciële appeal van Laura Pausini gecombineerd met de stevige gitaarbehandeling van Luka Bloom. Met een verfijnde tokkeltechniek, puntig geramde akkoorden en een diepe groove kon hij een heel scala aan gitaarmogelijkheden bovenhalen dat zijn muziek ook instrumentaal overeind hield. Echo’s van flamenco en jazz vonden hun weg, naast straffe harmonisaties, ronkende uithalen en vingervlugge riedels. Zo ambitieus en soms zelfs complex hij aanvankelijk klonk, zo eenvoudig bracht hij naar het einde Victor Jara’s ‘El Cigaritto’ of het zijn eigen ‘Flor del Cactus’.

Wat op het eerste zicht een eerder doordeweeks optreden had kunnen werden, werd uiteindelijk in alle directheid een van de hoogtepunten van het festival. De combinatie van oerdegelijke muziek en menselijk charisma bleek weer eens dodelijk efficiënt.

Voor de afsluiter van de Clubtent trok Sfinks Mixed naar Afrika. In 2007 was het Congolese Konono No. 1 in Boechout te gast en dit jaar haalden de organisatoren het Tanzaniaanse Jagwa Music in huis, een band die qua ambachtelijke ingesteldheid een en ander gemeen heeft de Congolezen. De band uit Dar es Salaam zweert immers bij authentiek materiaal: geen hi-tech, maar zelf omgebouwde percussie-instrumenten, een even klein als goedkoop Casio keyboard en de ondertussen genoegzaam bekende megafoons die als versterking dienen.

Jagwa Music (foto: Arne De Crom)
Jagwa Music (foto: Arne De Crom)
In een interview verklapten de muzikanten onlangs dat er binnen Jagwa Music eigenlijk drie bands actief zijn, zodat er bij lange sessies van muzikanten gewisseld kan worden. Met slechts een uur beschikbaar was daar op Sfinks geen nood aan en dus trapte de band meteen het gaspedaal in. Het resultaat liet niet lang op zich wachten: in goed vijf seconden stonden alle bezoekers van het middenplein recht. Veel was er dan ook niet in te brengen tegen de stampede van vervaarlijk donderend slagwerk. Toch bleek de muziek opnieuw meer dan louter de oerenergie die mensen zo spontaan aan het dansen krijgt.

Wie op de muziek van Jagwa Music wilde dansen, had daarvoor immers verschillende mogelijkheden. Een eerste houvast kon gevonden worden in de hypnotiserende en vintage zoemende keyboardlijntjes die telkens per twee boven elkaar zweefden. Wie dat aan zich voorbij wilde laten gaan, kon terecht bij de onophoudelijk doorhamerende, doffe tromslagwerk. De relatie tussen die twee steunpilaren was er een van een vervaarlijk rekkende elastiek. Waar ze aanvankelijk min of meer synchroon liepen, kwam er steeds meer speling op de ritmische samenhang, waardoor het leek of de twee los van elkaar bewogen.

Bovendien lieten de drummers zich niet in een constant ritme wringen. Continu veranderende patronen versterkten het warrige effect dat echter niet meer bleek dan een auditieve illusie. Geregeld vonden de muzikanten elkaar terug, al dan niet via een signaal uit de Casio of een schreeuw van de mc. Die spuwde al zingend korte melodische frasen over de muziek, waarbij hij het percussiefront en de Casio leek samen te willen houden. Gaandeweg werden de stukken complexer, waarbij vooral de keyboardpartijen van melodisch materiaal durfden wisselen of zelfs gingen freewheelen, maar de heel eigen groove van de band bleef onverminderd door de tent daveren.

Toch werd de set geen constante stroom energie. Jagwa Music speelde echte songs. ‘Maji Hayapandi Mlima’ en ‘Mpanga Mzima’ uit de cd ‘Bongo Hotheads’ waren duidelijk herkenbaar maar bij andere nummers was de herkenbaarheid minder traceerbaar, al was het maar door de soms verdacht sterk op elkaar gelijkende sterk gelijkende keyboardlijntjes. Dat de stukken zo al eens eender klonken, kon de pret niet drukken. Het bedwelmende geluid dat de groep produceerde, slokte sowieso alles op en hield de bezoeker hoe dan ook bezig, of die nu aan het dansen of aan het luisteren was. De fijn gefileerde muziek van Sabîl of de uitgepuurde songs van Nano Stern waren dan misschien mijlenver weg, met een veel bottere bijl hakte Jagwa Music voor de Clubtent van Sfinks Mixed een daverend hoogtepunt uit waarbij niet op een spaander meer of minder gekeken werd.

Meer over Sfinks Mixed 2013 - Dag 4


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.