“Does humor belong in music?” vroeg Frank Zappa zich in 1986 op zijn gelijknamige lp af. Wie kijkt naar de concertpraktijk van de hedendaagse muziek is geneigd de vraag negatief te beantwoorden. Dat het ook anders kan, was reeds hoorbaar bij het openingsconcert van TRANSIT 2013 en zou ook tijdens het laatste concert duidelijk worden. Al was het voor een minder evidente concertatmosfeer niet wachten tot dat slotconcert. Het begon al in de namiddag met het Deense ensemble Scenatet.

Soms mag de boog al eens wat minder gespannen staan, zelfs op TRANSIT. Dat was in het verleden ook al wel eens het geval, maar verder dan ‘Me Quitte’ van Niels Rønsholdt is het festival maar zelden gegaan. Van deze Deense componist speelde Scenatet ‘Me Quitte’: een liedcyclus met Anna Katrin Egilstrød en de componist zelf als vocalisten. Expliciete Brel kregen de bezoekers niet te horen, maar bij momenten lag het klankidioom wel erg dicht tegen de amusement- en de popmuziek. Dat Egilstrød een stem heeft die meer dan vaag aan Björk deed denken en Rønsholdt bij momenten de lyrische lichtheid van Thom Yorke liet horen, waren daar niet vreemd aan.

Scenatet
Scenatet
Toch waren de grootste linken met de popmuziek vooral te vinden in de composities zelf. Overwegend tonaal en consonant werd de muziek bijna verdacht toegankelijk. Bijna verdacht, want aanvankelijk klonk ‘Me Quitte’ aangenaam verleidelijk. De zoete samenzang van de vocalisten en de mooie arrangementen hielden de aandacht van de luisteraar gemakkelijk vast. Links en rechts mocht er een instrument wat minder conventioneel gebruikt worden en de manier waarop Rønsholdt in zijn eerste solostuk al zingend het geluid van achterwaarts afgespeelde klanken opriep, was fraai om horen. Hetzelfde kon gezegd worden van de zachte omkadering van gitaar en aangestreken vibrafoon die naar de kleine climaxen toe verder verrijkt werd met inbreng van de strijkers en de piano.

Na enige tijd kwam er echter sleet op de formule. De nostalgische sfeer van de songs, die slechts sporadisch doorprikt werd voor een opstoot van dramatiek, verloor haar spankracht. Het ontbreken van de (vertaalde) teksten was daar zeker mee de oorzaak van, maar ook muzikaal leek het beste in het begin van het programma te zitten.

Enkele passages van harmonisch wringen tussen stem en piano (bij Egilstrød was het niet steeds duidelijk of dit gewild dan wel gewoon een gevolg van een wankele intonatie was) konden de muziek niet echt scherper slijpen. Zo drentelde ‘Me Quitte’ naar het einde waar Rønsholdt alsnog een verrassing in petto had. Met drie leden van Scenatet en de twee vocalisten vooraan op de grond gezeten, zachtjes strummend op klassieke en akoestische gitaren leek het stuk zich in zichzelf terug te trekken. Pianist Sven Micha Slot en percussionist Mads Bendsen hadden echter andere plannen, maar die kan een muziekliefhebber die ‘Me Quitte’ op TRANSIT gemist heeft het best ervaren op het YouTube filmpje van een eerdere uitvoering van het werk.

Voor het optreden van het Belgisch-Britse Plus-Minus Ensemble was het uit met de pret. Althans wat betreft een deel van het programma, want met ‘Harakiri’ van Nicolaus Huber en ‘Time Zones 0.3/ Water Clock’ van Guy De Bièvre kwam de bezoeker weer terecht in de muziek die eerder rationeel dan emotioneel gestuurd was. Dit betekende echter niet dat de muziek daarom meteen minder beluisterbaar werd, althans niet voor diegenen die hun tijdsbesef willen opofferen bij een muzikale beleving.

Zo vertrok ‘Harakiri’ - het werk dat lang heeft moeten wachten op een creatie, omdat de oorspronkelijke opdrachtgevers er zo hun vragen bij hadden - van het ruisen van de la-snaar van de viool. Door die echter veel lager te stemmen, werd het geluid van de strijkstok op de snaar verder vervreemd van wat een luisteraar doorgaans van een vioolklank gewend is. Minutenlang hield Marcus Barcham dit geluid vol, waarbij hij enkele malen gevaarlijk dicht bij een “zuivere” noot kwam. Het monotone verloop werd daarbij slechts enkele malen onderbroken voor een minuscule bijdrage van de andere muzikanten.

Ingrijpender bleek de elektronica. De onbestemde vioolklank werd bij de productie opgenomen en later naar het publiek teruggekaatst, waardoor het geruis steeds aan gelaagdheid won. Wat eerst één enkele lijn geweest was, werd geleidelijk aan een opeenstapeling van geluiden van verschillende korrel, waarbij opnieuw het flirten met de exacte toonhoogte uit het pak opdook om er even snel weer in weg te zinken.

Ondanks het steeds toevoegen van lagen in het geluid bleef de algemene dynamiek van het stuk zacht. Groot was dan ook de impact toen Barcham aan een stevige crescendo begon die explodeerde in het geluid van neerklaterend water uit de speakers. Voor dit helemaal weggestorven was, werd de draad van het werk opgenomen door een spreekstem die een kleine toelichting bij het werk debiteerde.

Plus-Minus Ensemble
Plus-Minus Ensemble
Verder van de directe emoties van ‘Me Quitte’ kon en zou het programma niet meer afdwalen, hoewel het werk van Guy De Bièvre daar wel een aardige poging toe deed. Net als bij Huber speelde De Bièvre een spel met het tempo- en tijdsbesef van de luisteraars. Het opzet van zijn stuk was bedrieglijk eenvoudig. Alle muzikanten speelden hun eigen materiaal dat in licht gewijzigde gedaante herhaald werd tegen de achtergrond van een regelmatig terugkerend elektronisch geluid. Door dit geluid echter met grote tussenpozen aan te bieden, kon het de luisteraars geen metrisch kader geven. Dat moesten die luisteraars trouwens ook niet verwachten van de spelende muzikanten, want die brachten hun materiaal elk in een eigen tempo. Hierdoor ontstonden er steeds andere combinaties en was het zelfs bij momenten zoeken naar het terugkerende materiaal. Toch werd ‘Time Zones 0.3/ Water Clock’ door het ontbreken van de diepte en de rijkdom in het geluid niet de luistersensatie die ‘Harakiri’ wel geweest was.

Voor de andere stukken op het programma mocht het allemaal wat luchtiger, zonder dat de muziek zomaar gemakzuchtig werd. Die kwaliteiten maakt ‘Voices and Piano’ waarschijnlijk tot zo’n populair werk in de hedendaagse gecomponeerde muziek. Voor de verschillende delen van deze cyclus componeerde de Oostenrijker Peter Ablinger een pianopartij bij stemopnames van bekende personen. In de pianopartij wordt steeds de muziek weerspiegeld: ritmisch, maar ook melodisch en harmonisch.

Dat deze werkwijze tot heel verschillende resultaten kan leiden, was hoorbaar aan de kleine selectie die pianist Mark Knoop op TRANSIT speelde. Daarbij viel op dat niet alleen de stem waarop het werk gebaseerd is een diepgaande invloed kan uitoefenen, maar ook de manier waarop Ablinger de pianopartij invult. Zo klonk ‘Forough Farrokhzad’, met de stem van de gelijknamige Perzische schrijfster, eerder vloeiend, waarbij de linker hand de stemlijn volgde in het middenregister van de piano, terwijl de rechter er dwarrelende formules boven strooide. Daar tegenover klonk Ilya Prigogine in het naar hem genoemde stuk meer gefragmenteerd waarbij het hoge register nu gebruikt werd voor het injecteren van prikkende samenklanken. 

De grootste verandering was echter te horen in ‘Jacques Brel’. Ablinger had zonder enig probleem een gelijkaardig geluid kunnen genereren op basis van de stemsamples, maar hij koos voor een meer stemomspelende en beweeglijke benadering waardoor de plotse stopplaatsen in Brels discours extreem uitvergroot werden. Blijkbaar vroeg het stuk rond de chansonnier ook net iets meer van de uitvoerder, want af en toe was hoorbaar dat Knoop zich even moest reppen om bij te blijven, wat hij als ervaren uitvoerder van dit repertoire steeds snel wist klaar te spelen.

Nog amusanter werd het met ‘Differentz/Wiederholung 23: … Loops for Dr. X’ van Bernhard Lang, dat net als het werk van Guy De Bièvre op TRANSIT gecreëerd werd. Het twintig minuten durende werk was opgevat als een collage van uitgeschreven instrumentpartijen en loops van filmstemmen, -geluiden en -muziek. Door het duidelijke metrum in de live gespeelde instrumenten die bovendien per sectie in het werk hun materiaal herkenbaar herhaalden, kreeg het publiek een duidelijke houvast. Daarenboven was de muziek vaak van die aard dat ze een filmische sfeer uitademde: nu eens met een duidelijke horrorachtige spanningsopbouw, dan weer met een cartooneske humor. Dat de muziek zo herinneringen aan Naked City opriep (een band die Lang naar eigen zeggen hoog in het vaandel draagt), mag dan ook niet verbazen. Een essentieel verschilpunt was echter dat het heen en weer zappen zich hier in slow motion afspeelt, in vergelijking met het hypernerveuze wisselen bij de cultband van John Zorn.

De afgebakende opbouw en de strakke metriek die het grootste deel van het werk kenmerkten, werd pas tegen het einde verlaten. Muzikanten en elektronica ontspoorden in een ritmische chaos, waarna het geluid zich settelde in een ongemakkelijke rust, zwanger van latente spanning. Lang duurde de schijn echter niet, want voor het echte slot trokken muzikanten en loops weer op pad voor een rondje heen en weer zappen. 

Frederik Croene (foto: Marleen Nelen)
Frederik Croene (foto: Marleen Nelen)
Een gelijkaardig evenwicht tussen muzikale “ernst” en een meer speelse insteek was ook terug te vinden in het slotconcert van TRANSIT 2013. Voor deze gelegenheid bracht het festival twee pianisten samen die zich heel goed thuisvoelen in de hedendaagse muziek: de Brit Ian Pace, de muzikant die waarschijnlijk al het vaakst op de affiche van het festival gestaan heeft en zijn net iets jongere, Belgische collega Frederic Croene. In een programma met zes duostukken tastten de twee de grenzen van de virtuositeit af: wat het kan betekenen in verschillende contexten, maar ook wat er muzikaal of als podiumact de relevantie van kan zijn.

Het eerste werk ‘Atendant, Souffrir’ van Evan Johnson was tegen de achtergrond van virtuositeit meteen het minst voor de hand liggende van de hele avond. Met de vleugelpiano’s gesloten (de muziekstaanders waren zelfs bovenop de gesloten en van beschermhoezen voorziene klankkasten gezet) speelden de twee pianisten op minimaal volume. Elegant en vooral fragiel wisselden ze kleine brokjes melodie en samenklanken uit, alsof ze geluid aan het boetseren waren met verse, nog losse sneeuw. Meer dan in vingervlugheid moesten Pace en Croene hier investeren in beheersing van minimale dynamiekverschillen en subtiliteit van toucher. Bovendien evolueerde het muzikale materiaal erg traag, waardoor de concentratie en het uithoudingsvermogen van de luisteraar aardig op de proef gesteld werden: een goede keuze dus om dit stuk helemaal vooraan in het programma te plaatsen.

In de twee resterende werken voor de pauze mocht het iets meer zijn. De ‘Derde Symfonische Etude’ van Michale Finnissy begon aanvankelijk ook op eerder bescheiden schaal, al lieten de tussen geschoven, extreem luid aangeslagen en naklinkende tonen ook meteen horen dat de verstilde gratie van het vorige werk verleden tijd was. Geleidelijk aan dreef het werk nog verder weg van de sonore fragiliteit, waarbij het samenspel tussen de twee pianisten met exact inhaken en precieze overlappingen danig op de proef gesteld werd. De link met de “klassieke” virtuositeit werd nog duidelijker toen citaten van onder andere Czerny en Schumann over en naast elkaar geschoven werden en de grens tussen heden en verleden geleidelijk aan uitgevlakt werd.

Voor het echte patserwerk was het echter wachten op de ‘Furientanz’ van Konrad Boehmer. Hier moesten de pianisten pas echt zwaar aan de bak, zowel individueel als in afgemeten samenspel. Waar Finnissy in zijn werk echter nog wat contrasten voorzien had, dreef het werk van Boehmer hoofdzakelijk op een obsessief en van interne samenstelling wisselende ritmiek die de titel helemaal rechtvaardigde. Misschien zelfs iets te veel, want door het geluid steeds voller te proppen bleef de muziek dan misschien wel spectaculair, de impact werd er eigenlijk niet meer om. Het verschil tussen veel, erg veel en te veel werd bij momenten erg dun, waardoor Boehmer zichzelf wat in de voet leek te schieten. 

Ian Pace
Ian Pace
Tot zover het sérieux van de avond, want na de pauze sloegen Pace en Croene een heel andere richting in. Misschien zelfs nog het duidelijkst met ‘Moving Targets in Mid-Flight to Hit’, waarvoor de makers teruggrepen naar Duck Hunt, een computerspel uit de jaren ’80. Met de elementaire graphics en het vooral het zich irritant in het geheugen nestelende deuntje van het computerspelletje mocht de bezoeker al ongevraagd kennis maken voor aanvang van het concert, dankzij het buiten opgestelde tv-toestel.

Voor het echte werk in de zaal had het Collectief ç'a b'âm (dat naast Croene zelf ook Jasper&Jasper in de rangen heeft) het spelletje laten herprogrammeren, zodat de pianisten het vizier waarmee op voorbijvliegende eendjes gemikt werd, kon aansturen vanop hun pianoklavier. Schieten op de ongelukkige diertjes zelf gebeurde met een harde cluster. Het resultaat was een wirwar van krioelende lijnen en ritmes, in wisselende dynamieken, waarbij het niet altijd eenvoudig was om uit te maken welke muzikale parameters de gang van het vizier bepaalden, temeer daar de twee pianisten samen de richting bepaalden.

Dat mocht en kon de pret echter niet drukken, want in verschillende levels, handig vernoemd naar Italiaanse tempoaanduidingen van andante tot presto, amuseerden de muzikanten zichzelf en het publiek. Of het auditieve resultaat op zich de moeite waard geweest was, valt te betwijfelen, maar in een wereld waarin het auditieve meer en met het visuele verstrengeld geraakt is dat niet steeds de eerste vraag. Zeker niet wanneer het concept achter het werk al even belangrijk wordt als het resultaat.

Ook audio-visueel, maar van een heel ander gehalte was ‘Doppel’ van Michael Beil, het enige werk op de affiche dat die avond niet haar première beleefde. Van deze Duitse componist was op het openingsconcert reeds de theatrale voorstelling ‘exit to enter’ te zien en te horen. Nu vertrok Beil vanuit het gegeven van twee pianisten die zich te buiten gingen aan typisch pianistieke bewegingen: herhaalde noten, arpeggio’s of toonladders, echt gespeeld of klankloos geplaybackt op de boven het klavier gesloten klep.

Michael Beil
Michael Beil
Wat de pianisten live lieten zien en horen werd later, gefragmenteerd achter hen geprojecteerd: eerst in één beeld, later in verschillende, achter en op elkaar. Het steeds kleiner worden van het kader bij het boven elkaar plaatsen van de projecties zorgde er bovendien voor dat die in het oneindige leken door te gaan. Door de beelden en het bijpassende geluid bovendien te vertragen, te verknippen en in wat verlopen kwaliteit aan te bieden, kreeg het geheel de onwezenlijke sfeer van een oude zwart-wit film als Fritz Langs ‘Metropolis’.

Tijdens het spelen voerden de uitvoerders enkele pianistieke gebaren met overdreven vertoon uit en wisselden ze tot twee maal toe van plaats, waardoor het theatrale aspect van het werk nog extra beklemtoond werd. Samen met het geluid zorgde dit voor een constante audiovisuele flow waarbij de bezoekers geen faire kans gegund werd. Wie zich concentreerde op de videobeelden mistte de nieuwe input die van de levende pianisten kwam en wie net het omgekeerde deed, moest de verwerking van en de referenties naar het live gespeelde materiaal aan zich voorbij laten gaan.

Er zat dan ook voor de toeschouwers weinig anders op om zich te laten strikken in het web van herinneringen, verwijzingen, fragmenten, transformaties en stapelingen. Niet voor niets zijn werken van Michael Beil meer belevenis en ervaring dan louter een concert, waarbij zelfs de meest passieve bezoeker uitgenodigd en uitgedaagd wordt om te beginnen graven naar de vele lagen die in de stukken aangeboord worden.

Voor wie toch liever van eenrichtingsverkeer hield was het wachten op het slotstuk: ‘Con-Join’ van Adam de la Cour waarvoor Croene en Pace beiden aan dezelfde piano terecht kwamen voor een goeie ouwe quatre mains. Al had de componist misschien toch net iets minder dan die vier in gedachten toen hij naar voor gevraagd werd om de rechter hand van Pace met een set handboeien vast te maken aan de linker van Croene. Zo begonnen de twee als een Siamese tweeling aan een (opnieuw) uiterst virtuoos stuk waarin terug  niet bespaard werd op noten.

Dat de la Cour zijn inspiratie voor het begin van het stuk duidelijk in de circusmuziek zocht, was geen toeval. Door de boeien kregen de noodzakelijke en minder noodzakelijke bewegingen van de pianisten immers een nieuwe functie. Wat doorgaans gekoppeld is aan de inzet van de uitvoerder, werd hier opgepompt tot een stukje muzikale slapstick. Aanvankelijk bleef dit beperkt tot het laten opveren van de hand na een stevige passage, maar geleidelijk aan sleurden de twee pianisten elkaar noodgedwongen mee van de ene naar de andere kant van het klavier.

Bijzonder geinig om te zien, maar na enige tijd wel voorspelbaar, was de keuze van de componist om het werk onder de vijf minuten te houden de goeie. ‘Con-Join’ werd zo een uitsmijter, maar niet een van de hoogtepunten voor TRANSIT. Die bleken achteraf gezien vooral te zitten bij de concerten van het pianoduo Benjamin Van Esser & Yutaka Oya, het Nadar Ensemble en natuurlijk het bij momenten verbluffende concert van Wibert Aerts. Geen slechte vangst voor een festival dat met een lange lijst aan creaties de risico’s niet schuwt.

Meer over TRANSIT 2013 - Dag 3


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.