Als de Wiener Philharmoniker naar België komt, is dat groot nieuws. Het orkest heeft met zijn rijke traditie en superieur klankbeeld dan ook een quasi mythische status. Een meer geschikt medium voor Bruckners achtste symfonie is nauwelijks denkbaar. Hoewel aan de buitenkant kosmisch van proportie, kwam het innerlijke leven van de partituur onder de leiding van Zubin Mehta te weinig tot uiting.
Zubin Mehta heeft al een lange geschiedenis met de Wiener Philharmoniker. Die begint bij zijn studiejaren in Wenen, samen met onder andere Claudio Abbado, bij de bekende pedagoog Hans Swarowski. Dat hij in zijn carrière verschillende keren als gastdirigent voor de Wiener optrad, ook met Bruckner, spreekt uit zijn discografie. Onder andere het nieuwjaarsconcert dirigeerde hij drie keer in de jaren '90. Mehta schuwde overigens nooit de meer populaire muziek. Ook exemplarisch hiervoor is het project met "de drie tenoren". In tegenstelling tot veel generatiegenoten, zoals Daniel Barenboim, is Zubin Mehta geen dirigent van de grote cycli. Hij voelt blijkbaar niet de noodzaak een componist integraal op te nemen en zijn stempel hiermee te drukken. Ook van Bruckner zijn zijn opnames eerder sporadisch. Met diens achtste symfonie prijkt hij wel op de meest recente RCO Anthology, alsook op de Decca 6 cd-box die in 2006 verscheen als eerbetoon voor Mehta's 70e verjaardag.
Toch was er geen memorabele uitvoering van de achtste symfonie te horen in Bozar. De Wiener Philharmoniker toonde een arbeidsethos om van omver te vallen en, behalve een wat mindere eerste hobo en bijna onvermijdelijk struikelende hoorns, op de kwaliteit van zijn solisten viel nauwelijks iets aan te merken. De grote solo voor wagnertuba in het derde deel was zelfs ronduit magnifiek. Het orkest is ook zo getraind dat het wat ontbrak in de vertolking, vakkundig kon wegsteken. De schijnbaar moeilijke communicatie met Zubin Mehta, die zich in zijn stijl vooral breed uitdrukte, gaf toch aanleiding tot wat schoonheidsfoutjes in het samenspel. Maar bovenal was het toch de ziel en grote spanning die ontbrak, met een te kleurloze resultante. De diepe gloed van het innerlijke leven van dit werk, zoals het in de opnames van Gunter Wand of in de recente achtste van Pierre Boulez te horen is, ontbrak hier jammerlijk.
Mehta en de Wiener spelen dit programma zeven keer op korte tijd. Brussel was de tweede stop, tussen Wenen en Parijs. Misschien moeten dirigent en orkest nog naar elkaar toegroeien, of misschien had Mehta een adempauze nodig tussen twee belangrijker steden? Het is jammer dat het zo'n uitzonderlijk gebeuren is een orkest als de Wiener Philharmoniker in ons land te horen. Dan zijn de verwachtingen enorm hoog gespannen. Het orkest loste die zonder meer in, helaas zonder het overstijgende surplus van een inspirerend muzikaal gebeuren.