De opnames van het Keith Tippett Tapestry Orchestra, gemaakt in Le Mans in 1998 hebben jarenlang in de kast gelegen. Waarom? In elk geval niet om te rijpen en ook al niet om te wachten "tot het publiek er klaar voor was". De muziek van Tippett is namelijk heel toegankelijk, amusant en zelfs ronduit catchy voor wie in een brede zin met jazz bezig is.

Het Tapestry Orchestra dat pianist en componist Keith Tippett hier aanvoert is een tweeëntwintigkoppige bigband met enkele markante namen als bassist Paul Rogers, saxofonist Gianluigi Trovesi, trombonist Paul Rutherford en drummer Louis Moholo. Toch is het geheel geen typische bigbandplaat geworden. Hier namelijk geen thema-solo's-thema structuur, maar een grote, uitgewerkte compositie die van de ene passage in de andere overgaat. Daarbij vertoont het stuk veel variatie en extremen, waardoor het bij momenten de allure van een Mahlersymfonie krijgt, zonder de architecturale dimensie van de opbouw, maar inclusief de genuanceerde compositorische uitwerking. Het massale orkest staat tegenover kleinschalige kamermuziek; kortgesneden riffs ontmoeten brede melodieën; strakke compositie, klassieke solo's, schuifelromantiek en bigbandswing wisselen af met collectieve freejazz; unisono-orkestpassages vervormen tot over elkaar schuivende klanklagen. Tussendoor duikt links en rechts nog een citaat op, zoals het huppelende Laurel & Hardy thema en de standard 'Let's Face the Music and Dance'.

Niet alleen de afwisseling binnen de compositie houdt het geheel boeiend. Ook het orkest op zich leent zich tot extremen en experimenteren. Het Tapestry Orchestra heeft namelijk ook drie zangeressen in de rangen die niet louter als solisten, maar ook als een volwaardige bigbandsectie worden ingezet en zo deel van het arrangement worden. Bovendien speelt Tippett zijn solisten graag in combinaties uit, van duo's en trio's tot een sextet: soms homogeen, soms in contrasterende samenstelling, zoals het duo tussen tubaspeler Oren Marshall en de volkse melodie van zangeres Vivien Ellis.

Een ander opvallend kenmerk is de dubbele drumbezetting, wat het geluid extra kracht geeft. Dit valt meteen op bij het begin waar Indisch aandoende vocale percussie wordt afgewisseld met uitgeschreven drumritmes die in hun precisie doen denken aan patronen van drumbands. Hierna verschijnt het knallende unisono thema in het hele orkest waarmee het stuk echt uit de startblokken schiet. Dat deze melodie bijna anderhalf uur later het stuk ook beëindigt, zorgt voor een spetterende apotheose en een mooi afgerond geheel. Daartussen heeft de muziek zowat alle extremen opgezocht. De uitvoering is niet altijd messcherp en de swing niet steeds 100% vloeiend, maar de orkestkleuren (het trompetgeluid van Pino Minafra dat door een megafoon wordt geperst, inclusief het bijbehorende (onvrijwillig) gefluit) kunnen wel tellen: Tippett is duidelijk meer een Ellington dan een Basie.

Enkele markante passages zijn Maggie Nicols die een ballad zingt tegen de atypische achtergrond van volièreachtig krioelende blazers of de borrelende combinatie van snelle pianoarpeggio's, quasi jodelende stemmen en een virtuoze doedelzak. Het contrast met de ijselijk lange tonen die er uit voortkomen kan haast niet groter zijn. Hoe goed de homogene passages werken, is dan weer te horen in het vijfde deel waar de drie zangeressen een indrukwekkende polyfonie ontwikkelen die geleidelijk aan uitgeeft op het overbekende thema van Laurel & Hardy. In het laatste deel is het aan een kwartet van trompetten om te schitteren in een knap geweven tapijt van melodie en effecten.

Deze knappe improvisaties, opgeteld bij de goed opgebouwde en extreem variërende compositie van Keith Tippett, maakt van 'Live at Le Mans' een must have voor iedereen die zijn bigbandmuziek – en zijn jazz in het algemeen – graag verrassend heeft.

Meer over Keith Tippett Tapestry Orchestra


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.