Nee, hij vond het niet speciaal om in zijn thuisstad Antwerpen te mogen spelen. De pianist Fred Van Hove is duidelijk niet gemakkelijk sentimenteel te krijgen. Daarvoor draait deze pianolegende al te veel decennia mee aan de top van geïmproviseerde muziek. Op 17 juni stelde hij in het CO Sint-Andries een nieuw en opvallend samengesteld kwartet voor. Opwarmers van dienst waren de jonge kerels van Sheldon Siegel die eveneens (min of meer) een thuiswedstrijd speelden.
Vorig jaar verscheen van het trio Sheldon Siegel een split-lp met het folkimprovgezelschap Razen. Op deze opname liet het trio van cellist Gino Coomans, percussionist Erik Heestermans en rietblazer Gerard Herman zich horen als een boeiend collectief waarin de muzikanten aardig kunnen luisteren en communiceren. Helaas was daarvan weinig te merken tijdens hun concert in Sint-Andries. Het leek wel alsof de drie muzikanten in het donker en op de tast naar elkaar op zoek waren. Hier en daar, voornamelijk halverwege het optreden, vonden ze elkaar in enkele mooi sfeerschetsen, maar van het samen ontwikkelen van het dan ontstane materiaal was zelden sprake.
Alleen de cello van Gino Coomans kon hier en daar het verschil maken. Met niet meer dan een gewone strijkstok en een houten blokje om tussen zijn snaren te stoppen, wist hij een potentieel rijk kleurenpallet uit zijn instrument te sleuren: krakend knarsen, subtiel tokkelen en breed strijken. Vooral de zangerige basklank die hij uit het houten blokje tussen de snaren wist te halen was fraai om horen, maar helaas gebeurde er weinig met dit gegeven. Te weinig in elk geval, waardoor het concert van Sheldon Siegel keer op keer bleef haperen en eigenlijk nooit echt van de grond kwam.
Toegegeven: het nieuwe kwartet met Fred Van Hove dat in het tweede deel van de concertavond te horen was, vertrok met gemakkelijkere papieren dan de jongens van Sheldon Siegel. Met twee polyfone instrumenten – met naast Van Hove’s piano ook Els Vandeweyer op vibrafoon – en twee drummers als Martin Blume en Paul Lovens die elkaar blindelings aanvoelen, was de spreekwoordelijke zetel waarin de muzikanten konden musiceren snel een feit. Al mag die zetel in dit geval niet gezien worden als gemakzuchtigheid, maar als de vanzelfsprekendheid waarmee het kwartet speelde.
De vlotheid waarmee de vier elkaar zochten, vonden en samen het materiaal ontwikkelden was bij momenten verbluffend. Vooral Lovens en Blume mogen wat dit betreft bezoek verwachten van de improvisatiepolitie. De manier waarop ze samen kozen voor cimbalen, droge vellen of houten percussie deed vermoedens ontstaan van “musiceren met voorkennis”. Els Vandeweyer moest zich, als jonkie van de vier, staande houden tussen drie heren die individueel improvgeschiedenis geschreven hebben en dat, gelet op wat ze vandaag lieten horen, nog steeds doen. Ze paste zich mooi aan, aan de uiteenlopende sferen en texturen, door een rijk arsenaal aan klanken boven te halen: van het spelen met diverse stokken, breinaalden of (de ondertussen al even klassieke) strijkstok, tot kleine blikjes en grote blikken dozen die ze op de staven plaatste of kleine cimbaaltjes waarmee ze erop kraste.
Het resultaat van de combinatie van deze vier was een kwartet dat naar verschillende richtingen kon rekken zonder dat de verschillende leden elkaar uit het oog verloren. Meer zelfs: de manier waarop ze het muzikale materiaal samen lieten evolueren was bij momenten van een ongekende schoonheid. Een eerste hoogtepunt was de finale van het eerste stuk, ingezet door Van Hove die, na een verleidelijk sensuele passage, in het midden- en het lage register cirkeltjes begon te draaien. Hiermee nodigde hij de anderen vriendelijk, maar overduidelijk uit om de vrijgekomen ruimte energiek in te vullen. Vooral Vandeweyer leefde zich uit en smeet als een bezetene een hoop kleine cimbaaltjes op de vibrafoon, met een betoverend klankresultaat tot gevolg.
Een climax? Zeker, hoewel voor Van Hove slechts een voorlopige, want met enkele strak afgemeten glissandi, maakte hij zijn collega’s duidelijk dat ze gerust nog een tandje mochten bijsteken. Opvallend genoeg was het net Van Hove zelf die zich plots uit het geweld terugtrok, waardoor het klankbeeld lichter werd, zonder dat de intensiteit teruggeschroefd werd en het stuk even fragiel als spannend neergelegd kon worden.
“Ok, jij je zin”, moet Van Hove gedacht hebben, want de derde improvisatie mochten Lovens, samen met Blume, inzetten. Ze kozen voor vellen en houten percussie, waarmee ze een vaag marcherende ritmiek ontwikkelden. Die werd door Vandeweyers cartooneske geluiden al snel in een heel andere context geplaatst, waarmee het spel weer op de wagen zat en alle wegen opnieuw breed open lagen. Toch was het Van Hove die in dit deel – of was het het vorige? Probeer in een dergelijke muzikale overload maar eens alles op een rijtje te houden – voor een van knapste momenten van de avond tekende. Vanuit één enkele, snel herhaalde noot bouwde hij een harmonische omgeving op die eerst hol en archaïsch aandeed om geleidelijk over te gaan naar gevulde clusters, waarmee hij op zijn eentje en zonder drastisch uit te halen de muziek heel anders liet kleuren.
Voor het laatste deel van het ongeveer een uur durende optreden, wandelde Van Hove gemoedelijk naar de achterkant van het podium, om de enige voorspelbare zet van het hele concert te doen: het omgorden van zijn accordeon. Heel alleen liet hij het slotdeel beginnen met verstilde accordeonklanken, die ver weg bleven van de clusters die hij doorgaans graag uit het instrument haalt. Het was de inzet voor een laatste ronde improvisatiemagie die alleen geleverd kan worden door de groten der aarde.
Dat Antwerpen met Fred Van Hove een van de allergrootsten der aarde in huis heeft, werd in Sint-Andries nog maar eens bewezen. Als hij op Jazz Middelheim deze zomer net hetzelfde doet, komt er op Klara misschien wel eens iemand op het idee om deze man een eigen muziekprogramma te geven. Of gelijk een eigen tv-kanaal, nu ze daar aan de Reyerslaan toch aan een derde net denken.