Wij mensen, wij zwerven. Heeft Homeros eigenlijk geen fenomenale hap uit de menselijke conditie genomen met zijn twee basiswerken? Eerst was er een vrouw, om die vrouw een oorlog. Op de ‘Illias’ volgt dan de ‘Odyssee’: de omzwervingen van een mens die eerst de overblijfselen van zichzelf moet zien bij elkaar te sprokkelen vooraleer terug thuis te kunnen komen. Na vele jaren herlas de Amerikaanse rietblazer Chris Potter laatstgenoemde klassieker uit de wereldliteratuur. Naar eigen zeggen stonden de thema’s voor wat ‘The Sirens’ zou worden twee weken later al op papier. Zelden ervaart een muzikant een dergelijke golf van inspiratie, wat betekent dat van het literaire materiaal een enorme aantrekkingskracht moet uitgegaan hebben. Toeval zal het wel niet zijn dat Potter zijn debuut voor ECM noemde naar de bloedmooie doch gevaarlijke waternimfen die zeelui trachten mee te lokken, de dieperik in. Behalve een referte naar de Griekse mythologie roepen de sirenes ook meteen Kafka’s ‘Das Schweigen der Sirenen’ in gedachten, alsook het aangrijpende slotdeel van Debussy’s ‘Trois Nocturnes’. Potter geeft zelf aan dat het verhaal van Odysseus voor hem slechts een aanleiding was om muzikaal te gaan reflecteren over verleiding, identiteit, leven en dood. Dat hij die elementen op een zeer diverse manier opneemt in zijn quasi filosofisch auditief exposé, zal niemand ontgaan. Stilte, impressionisme, groove, melodie, harmonisch-improvisatorische ontwikkeling: noem een parameter, en op de een of de andere manier heeft Potter die in dit album gestopt.

Natuurlijk kan de bandleider grooven en swingen als de pest. Het liefst drenkt hij de intrinsieke beweeglijkheid van zijn muziek echter in een melodisch ongehavend kader. Aan de zijde van Paul Motian en Jason Moran deed Potter het nog op ‘Lost in a Dream’: meteen een van de beste ECM-albums die in 2010 het licht zagen. Net als in die constellatie, een hoogst intieme ontmoeting tussen drie eigenzinnige geesten binnen de jazz, wordt op ‘The Sirens’ niet hiërarchisch gemusiceerd. Wanneer Larry Grenadier in ‘Dawn (With Her Rosy Fingers)’ een lyrische solo van het hart moet, dan lijkt de band daar geen ruimte voor te moeten maken; ze was er immers al, de tijd lijkt zich te gaan verlengen, de musici creëren als vanzelf een veilige cocon waarbinnen Grenadiers contrabas zichzelf als een profetie kan vervullen. Wat Potter daar nog aan pakkend proza achteraan blaast, ontleent zijn glinstering ook nu voor een belangrijk stuk aan de begeleidende formatie. De pareling in Taborns voicings, die zelfs wanneer ze wrang klinken een geheimzinnige sprankeling behouden, en de ritseling van Eric Harlands drums bovenop Grandiers gestreken weeklacht: alleen in een band zonder zwakke schakel kan instant perfectie zich zo hevig aan een luisteraar opdringen.

Het titelnummer is het zwaarmoedige hart van deze opname. Epische proporties neemt de aangrijpende litanie aan die Potter met zijn basklarinet verwekt. Grenadier, Harland en Taborn weten alweer perfect hoe ze een raamwerk moeten in elkaar timmeren dat de versluierde magie van het toondicht toch laat spreken. Grenadier stelt zich hier uitzonderlijk breekbaar op, echter met welk teergevoelig gevolg! Wanneer Potter de restanten van zo een prachtig gekermde treurzang oppikt, lijkt hij in de hoge registers van de tenorsax een geestelijke wederopstanding van wijlen John Coltrane – een naam die te pas en te onpas wordt genoemd, maar die in dit geval eigenlijk niet kan ontbreken. Koude rillingen die tegelijk verheffend-troostend werken trekken als een siddering over de ruggengraat: wat Potter hier klaarspeelt, is groots. De gelaagdheid van zijn muziek uit zich hier overigens in de discrete toevoegingen van David Virelles. Die speelt doorheen het hele album celesta, harmonium of prepared piano: niet altijd zeer nadrukkelijk, hoewel zelden als overbodig element in het grotere plaatje. Pas in het afsluitende ‘The Shades’ treedt Virelles definitief uit de schaduw die hij steeds weer rondom zijn eigen partijen opbouwt: hij is de belichaming van een abstract zwervend leidmotief dat Odysseus’ jarenlange ronddwalen symboliseert.

Is het allemaal zwaarwichtigheid en ernst dat hier de klok slaat? Helemaal niet! Draait ‘Penelope’ niet vooral om het aanstekelijke plezier van een verdomd goed gespeelde solo, waar Potter wonderbaarlijk evenwichtig doorheen wiegt? Verder heeft de aanzet tot ‘Wayfinder’ iets heel basic en vertrekt ‘Kalypso’ vanuit een potig, haast stuntelig gebrabbeld idee. Verslavend is dan weer het gepeperde motief waarmee Grenadier ‘Stranger At The Gate’ uit de startblokken laat schieten. Toch is ‘The Sirens’ een overwegend beladen opname, in die zin dat er nergens gratuit voor een bepaald effect wordt gekozen. Er wordt voordurend gesjoemeld met het verwachtingspatroon van de luisteraar, die uiterst inventieve, vaak tegendraadse en over de hele lijn intense muziek als deze niet met grote regelmaat krijgt voorgeschoteld. Wie van een louterende en inspirerende eindejaarsperiode verzekerd wil zijn, legt deze cd alvast als pakje onder de dennenboom.

Meer over Chris Potter


Verder bij Kwadratuur

Verder bij Spotify
Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.