Als je de vijftien symfonieën van Shostakovich vergelijkt met de negen van Bruckner of Mahler valt onmiddellijk een ding op: Shostakovich' symfonieën zijn qua bezetting, opzet, lengte en stijl veel meer divers van die van zijn voorgangers. Hij wisselt communistische propagandawerken af met gedurfde avant-garde, monumentale werken voor groot orkest met muziek die voor kamerorkest geschreven is of programmatische, beeldende muziek met abstracte stukken.
Shostakovich' vierde symfonie behoort ongetwijfeld tot zijn meer experimentele werken. Het is Shostakovich' eerste grote, tevens langste, meest grootschalige en, vooral, meest modernistische symfonie. Het Sovjetregime hield niet echt van dit modernisme en het is dan ook niet vreemd dat Shostakovich het werk pas na 25 jaar, na Stalins dood, durfde uitgeven. De symfonie is geschreven in drie delen, die zonder duidelijke overgang in elkaar overgaan. Twee lange (elk vijfentwintig minuten) delen omsluiten een walsachtig middeldeel en vormen al kleine symfonieën op zich. Shostakovich toont zich hier van zijn meest uitvoerige, complexe kant, in de vaak verregaande variaties die hij verzint op soms bijna vulgair muzikaal materiaal. Grote delen van de symfonie worden gedomineerd door hoog koper, snijdende houtblazers en de onvermijdelijke xylofoon. Het eerste deel krijgt hierdoor een futuristisch, bijna mechanisch karakter: ongewoon luide, dissonante passages en marsritmes domineren de opening van het werk. Toch krijgt de luisteraar in deze opname het gevoel alsof een deel van dergelijke lengte een motoriek mist: de luisteraar wordt onderworpen aan een vaak oorverdovende orkestklank, die op zich erg goed klinkt maar die, doorheen het halve uur muziek, wat aan samenhang mist. Het derde deel bevat lichtere passages, is minder confronterend opgevat en dit ligt het orkest blijkbaar beter. Na de trage mars waarmee het deel begint toont de satiricus Shostakovich zich weer van zijn scherpste kant, in een duet bijvoorbeeld tussen piccolo, solo viool en fluiten of de uitgebreide trombonesolo. En de goede luisteraar zal niet missen dat naar het midden toe, onder de zachte vioolklank, Shostakovich Mahlers tweede symfonie citeert. Het tweede deel is maar een schaduw van de typische elegante Weense wals. In plaats van vrolijke weemoedigheid schrijft Shostakovich een bevreemdend scherzo waarin melodieën vertrouwd voorkomen maar steeds net wat teveel vervormd worden. Boven een spitsvondig thema in de strijkers dansen de holle solos van de trompetsectie, piccolo's of kleine klarinet, waarbij vaak ieder instrument losjes zijn eigen weg lijkt te gaan. Xylofoon en woodblocks ondersteunen orkest op afstandelijke wijze.
Dat dit een degelijke opname is, staat buiten kijf. Het orkest van de Beierse radio is er een van hoog niveau en Shostakovich' muziek, niet de eenvoudigste, wordt afgewerkt en met overtuiging gebracht. Maar Mariss Jansons is Gergiev of Barshai niet en de opname mist de epische vertelkracht die beide dirigenten (die als Russen een groot thuisvoordeel genieten) in hun opnames kunnen leggen. Maar al bij al toch een verdienstelijke cd.

Meer over Dmitri Shostakovich


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.