Jong Belgisch talent, een oude rot en een handige Amerikaan die ergens tussen de twee in zweeft: de eerste dag van Gent Jazz kon moeilijk meer aan het bekende patroon beantwoorden.
Vroege vogels worden op Gent Jazz niet alleen beloond met het vermijden van lange wachtrijen. Traditiegetrouw loopt voor het eerste concert van elke festivaldag de wedstrijd Jong Jazztalent Gent. Dit jaar werd de formule wat hertekend: geen hele reeks kandidaten meer, maar een short list van drie bands. Die mogen dan elk een dag opwarmer spelen voor het “echte” festival, niet in de grote tent, maar klassiek op een kleiner, gratis toegankelijk podium.
Het knusse en gemoedelijke kader stelde de muzikanten van het Pure Elastic Quintet, waarschijnlijk wat op hun gemak, maar het had ook zo z’n nadelen. Wanneer een stevige stortbui naar beneden denderde, had het publiek (buiten het verlaten van het terrein) twee opties: schuilen op de schoot van de muzikanten of in een enkele meters verder gelegen gaanderij. Het waren geen ideale omstandigheden om de tweede set van het Pure Elastic Quintet te volgen, maar jazzliefhebbers zijn dan ook watjes. Heel wat anders dan dat stel fanatieke kubbers die even verder op het grasveldje, gewapend met enkele paraplu’s, moedig bleven verder spelen.
Het Pure Elastic Quintet is een anagram van en een band rond vibrafonist Pieter Claus. Claus weet zich voor deze band gesteund door een ijzersterke ritmetandem: bassist Lieven Van Pee (De Beren Gieren) en drummer Lander Gyselinck (LABtrio, Kris Defoort Trio). Een stevig en complexloos spelende Van Pee en een zoals steeds graag wisselende, maar daarmee de boel niet destabiliserende Gyselinck waren de motor in de knappe composities van Claus. Die klonken vaak heerlijk melodisch en ritmisch puntig, maar zochten met hun verschillende geledingen ook duidelijk de ruimtes buiten de klassieke songstructuren op. Claus liet zich verder ook horen als een energiek vibrafonist, zonder weg te vluchten in botte virtuositeit. Zijn gevoel voor opbouw paste mooi in het kader dat bas en drums trokken.
Klonk de band in het eerste nummer nog echt als een groep die op een wedstrijd speelde (er mocht niets mis gaan), vanaf ‘Sinner Church’ (gebaseerd op Joe Hendersons ‘Inner Urge’) leken ze dat helemaal te vergeten. Saxofonist Steven Delannoye klonk al bijna even vrank en vrij als zijn bekendere collega’s en met ‘La Consequenza del Cappuccino’ ontdooide ook gitarist Jan Ghesquière.
In de ballad ‘Full Moon & A Cloud’ verdampte de spanning wat, gelukkig zonder dat de soufflé helemaal inzakte. ‘Jungle Alien’, de afsluiter van de eerste set, werd door Gyselinck van een mooie intro vol repeterende stotterritmes voorzien en verloor alleen wat temperatuur door de lauwe gitaarwolken in de begeleiding.
Tijdens de tweede set haalde de band niet het niveau van de sterke momenten van de eerste, maar gelukkig zonder ook echt weg te deemsteren. Het fraaiere werk was hier op het einde te horen met ‘Landrummer’ dat aardig dicht in de buurt van de betere momenten van de eerste set kwam. Het Pure Elastic Quintet was dus niet over de hele lijn indrukwekkend, maar het mocht toch knap genoemd worden dat een jonge band in deze (weers)omstandigheden de bezoekers gedurende enkele nummers kon doen vergeten dat ze op een wedstrijd te gast waren.
Meer jong geweld was te horen op het hoofdpodium voor het eerste “echte” concert van het festival. De 23-jarige Luikse pianist Igor Gehenot kreeg vorig jaar de Sabam Jazz Award voor jong talent en mocht in het zog van die vermelding met zijn trio naar Gent komen, met de pas verschenen cd ‘Road Story’ op zak.
Stilvallen deden Gehenot en zijn kompanen nooit: alle stukken kwamen er in een geut uit, het slot van een melodische lijn bleef in de lucht hangen om opgepikt te worden bij de inzet van de volgende. Mooie muziek dus, maar soms ook wat clean, vooral omdat Gehenot nogal licht over de harmonie schaatste. Het bovenhalen van de verdoken mogelijkheden was er niet bij, laat staan het openbreken van de akkoorden, zoals Brad Mehldau dat placht te doen.
Naar het einde toe stak Gehenot een tandje bij. In ‘Joe’s Dream’ probeerde hij het ritmisch al eens wat verder te zoeken. ‘Rude Awakening’ was met de hoekige wendingen in het thema een fraaie afsluiter van een gaaf concert dat ondanks het attente werk van bas en drums toch een vonk miste om echt indruk te maken.
Typisch Belgische terughoudendheid? Niet noodzakelijk zo bleek, want ook de passage van Miguel Zenón Quartet was niet van die aard dat de luisteraar naar het puntje van de stoel gesleurd werd. Toegegeven, het had erger gekund. Op zijn laatste cd ‘Alma Adentro’ verdiept Miguel Zenón zich in de muziek van Puerto Rico. Het huwelijk tussen jazz en latin heeft in het verleden soms vlot binnen schuivende, maar tegelijkertijd muzikaal slappe resultaten opgeleverd die het goed doen in restaurants, maar op een concertpodium door het ijs zakken.
Dergelijke opmerkelijk mooie passages waren echter geen regel en voor de beste momenten was het wachten op de solo’s van pianist Luis Perdomo. Niet dat hij zo zwaar uithaalde, in tegendeel. Met een voorkeur voor een trage opbouw nam hij alle tijd. In ‘Silencio’ gebeurde dat zelfs net iets te veel, waardoor de muziek niet echt een hoge vlucht nam. Het was wachten op ‘Olas y Arenas’ en de titeltrack van de cd ‘Alma Adentro’ voor hij na een lange aanloop even wilde opstijgen. Ook in die situaties bleef hij echter trouw aan melodie en harmonie, alleen ritmisch scherpte hij de punten wat aan.
Bandleider Zenón zelf wachtte nog langer om even uit te breken. Pas in het afsluitende ‘Juguente’ liet hij even de soms best vingervlugge lyriek voor wat die was om met nerveus draaien en keren een glimp te laten horen van een andere kant van zijn muzikale persoonlijkheid. Die kant meer en sneller belichten had het optreden heel wat extra kunnen geven. Niet dat het Miguel Zenón Quartet nu grossierde in latinclichés, maar van een saxofonist die op zijn website aangeeft ook naar Meshuggah en Sigur Rós te luisteren, valt toch iets meer te verwachten.
En toen was het tijd voor het klassieke rondje krasse of minder krasse knarren. Jaren geleden werd er hardop gelachen met de vergane glorieën op de Night of the Proms, maar de laatste jaren is het iedereen duidelijk geworden: age sells. Niets of niemand trekt zoveel volk als een muzikant uit vervlogen, liefst zelfs ver vervlogen tijden. Jeugdsentiment of prestaties uit lang gepasseerde decennia blijken echter vaak een bedenkelijk muzikaal criterium en dat is in de jazz niet anders. Met tenenkrommende passages van Sonny Rollins en Al Di Meola en falende funkateers heeft Gent Jazz haar portie vetbetaalde wanvertoningen al gehad.
Afsluiter van de eerste dag Gent Jazz 2012 was de ondertussen 64-jarige gitarist Paco de Lucia, uithangbord van de flamenco voor het grote publiek en vroeger actief aan de zijde van Chick Corea en collega-gitaarvirtuozen als John McLaughlin, Larry Coryell en Al Di Meola. Reden tot ongerustheid? Daar leek het aanvankelijk wel op. Tegen een decor van palmstruiken en in een verontrustend zacht blauw licht opende Paco de Lucia solo het concert, alsof hij zijn kunstjes kwam opvoeren bij een pseudo-geïnteresseerde late night show host.
Daarbij was het even naar adem happen toen mistige synthesizerklanken een kwalijk geur van fusion door de tent joegen, maar zelfs zonder arbre magique was het gevaar snel geweken. Het volstond dat keyboardspeler Antonio Serrano het klavier inruilde voor de mondharmonica die wonderwel in het geheel paste, net als de sobere basgitaar van Alain Perez.
Met het uitbreiden van de groep verschoof de focus meer en meer van Paco de Lucia naar de andere muzikanten, de band en de muziek op zich. Zeker toen danser Farruco zijn intrede deed, werd het publiek het “eerbetoon aan een legende” ontnomen. Wat het in ruil kreeg was echter vele malen straffer: een wervelende flamencoshow, waarbij de schijnwerpers verschoven van Paco de Lucia naar de dansritmes van Farruco (uiteraard versterkt door een speciaal podium), de passioneel en traditioneel op het randje van hun mogelijkheden balancerende vocalisten David de Jacoba en Duquende (vooral voor deze laatste was het op het einde pompen of verzuipen) en weer terug.
Niet minder dan een uur en drie kwartier raasde de flamenco van Paco de Lucia en zijn groep over het podium: zeven kwartier emotie die dat etiket waard waren, muzikale virtuositeit die ook betekenis had en vooral muziek die het niet moest hebben van het verleden, maar resoluut in het heden stond, ook al was die traditioneel tot op het bot. Dat in het laatste stuk even een obligaat ronde solo’s gedraaid werd (waarbij het geluid van de basgitaar deze keer wel kunstmatig aandeed), mocht Paco de Lucia vergeven worden. Niet omwille van zijn leeftijd of verdienste in het verleden, maar om wat hij die avond had laten zien en horen.