Elektronisch en akoestisch, TRANSIT heeft een traditie om de goede balans te treffen. De tweede dag van het festival zou deze evenwichtsoefening opnieuw op de proef gesteld worden, meerbepaald in het interactieve slotconcert waarvoor letter de link met Nederland gelegd werd. Maar eerst was het tijd voor enkele vaste waarden.
Als er een buitenlandse muzikant kan gelden als een habitué van TRANSIT, dan is het wel de Britse pianist Ian Pace. Dit jaar kwam hij naar Leuven voor een internationaal programma met muziek van componisten uit Canada, Litouwen, Oekraïne, Duitsland, Noorwegen en een creatie van André Laporte. Natuurlijk zijn composities steeds gebaat met een goede uitvoering, maar hoe essentieel een toegewijde, technisch sterke en muzikaal denkende pianist kan zijn, viel op in de eerste helft van het programma. Met muziek waar de originaliteit niet meteen vanaf spatte, lag het overkomen meer dan ooit in handen van Pace. De vanzelfsprekendheid waarmee hij de muziek speelde, zijn fijne toucher en de bijbehorende controle over alle dynamische schakeringen tilden de soms matige werken naar een hoger niveau.
Het was wachten op ‘Schönes Klavierstucke’ van de Duitse componist Harald Muenz vooraleer de aandachtspanne langer volgehouden kon worden. Gedurende enkele minuten (de duur van het werk was al even bescheiden als de naamgeving) trok Muenz een kleine catalogus open van riedels, akkoorden en Glass-achtige motiefjes zonder veel in herhaling te vallen. Zo werd zijn stuk wat het pretendeerde te zijn: een kort en bij momenten herkenbaar stukje dat vooral charmeerde door de onschuld die er uit sprak.
Pace had echter het beste voor de tweede helft bewaard. Het begon met drie studies van de Noor Herman Vogt: ‘Concordia Discors. Etudes IV-V-VI’. Vogt heeft duidelijk een zwak voor de pianotraditie, gelet op zijn voorkeur voor polyfone structuren van herkenbare thema’s en motieven. In de vierde studie ademde zijn muziek opvallend sterk de geest van Ligeti door het werken met grote dynamische contrasten en verschillen in toonhoogte, gecombineerd met het transformeren van het materiaal en de opbouw van de gelaagdheid. Door de melodieën in verschillende notenwaarden boven elkaar te plaatsen ontstond bovendien een polymetriek die de muziek tegelijkertijd toegankelijk en doordacht liet klinken.
In de vijfde studie klaarde het klankbeeld op: de canonachtige behandeling van het materiaal (soms niet meer dan een toonladder) bleef intact, maar Vogt koos plots opvallend veel voor diafonie, waardoor de tessituur op hetzelfde moment in twee richtingen opengetrokken werd. In de laatste étude verliet Vogt tenslotte de duidelijke melodische ingesteldheid en vereenvoudigde hij het materiaal tot akkoorden. Zijn duidelijke strategie bleef echter intact, waardoor ook hier het publiek meegenomen werd in de behandeling van het muzikale materiaal.
Het laatste stuk was de enige creatie op het programma: ‘Graffiti on a Royal Ground’ van André Laporte, met zijn 81 veruit de oudste componist in het TRANSIT programma. Op een nominatie voor de meest cutting edge compositie zal Laporté met zijn pianowerk (eigenlijk een reeks korte stukjes) niet mogen rekenen, maar de muzikale kwaliteiten van deze vaste waarde in het Belgische muzieklandschap werden wel weer geëtaleerd. Laporte liet horen dat ook muziek die duidelijk in de traditie geworteld is anno 2012 nog steeds kan be- en ontroeren. Echo’s van impressionisme en zelfs een romantische emotionele lading maakten zijn werk, net als dat van Vogt, heel herkenbaar zonder zomaar te vervallen in epigonisme.
Toen plots de geluidsband gestart werd en Pace het gezelschap kreeg van opmerkelijk industriële prepared piano klanken, werd ook de live gespeelde pianopartij scherper. Tot op de grens dreef Laporte het echter niet: zachte dissonanten, ronduit modale referenties en arpeggio’s brachten de muziek van Debussy terug in beeld. Gelukkig opnieuw zonder dat het leek alsof Laporte gewoon een ‘Etude’ van de Franse meester achterstevoren had overgeschreven. Ver zoekt Laporte het dus tegenwoordig duidelijk niet, maar vinden lukt hem nog steeds.
Nog een internationale terugkeer op TRANSIT: de Letter Piece Company. Twee jaar geleden stond de groep, toen nog met gitarist Tom Pauwels, op het programma met de amusante ‘Letter Pieces’ van Matthew Shlomowitz: stukken waarin korte bewegingen, tekstfragmenten en muzikale gestes worden samengebracht, aanvankelijk consequent synchroon (een gebaar gekoppeld aan een geluid), daarna in andere combinaties, met een desoriënterend effect tot gevolg.
Zo werd ‘A to Zzz’ een spel dat zich niet alleen op scène, maar ook in het geheugen van de luisteraar afspeelde. Het wedstrijdje verbanden leggen kon beginnen. De muzikanten namen iconische poses van Freddie Mercury aan (F, die letter kreeg het publiek van Shlomowitz cadeau), dirigentgebaren leken te verwijzen naar de H van Herbert von Karajan, gitarist Adam de la Cour speelde de riff van ‘Foxy Lady’ (J was immers Jimi Hendrix, al hadden de wegwerpgebaren die te zien waren ook voor John McEnroe kunnen staan) en het King Kong-gewijs kloppen op de borstkas was misschien nog de grootste weggever van al.
Zo walste de Letter Piece Company door ‘A to Zzz’, waarbij bewegingen en muziek in een strak ritmisch kader uitgevoerd werden: nu eens exact gelijk in groep, dan weer in een auditief en visuele polyfonie die volledig onvoorspelbaar verliep. Niet alleen de synchronisatie van de bewegingen en geluiden maakte duidelijk dat het om veel meer dan gein ging. Ook de eisen die aan de uitvoerders gesteld werden, waren aanzienlijk. Hoewel iedereen zowel bewoog als muziek speelde, werden de sterktes vooral op ieders eigen terrein uitgespeeld. Vooral in de letter M ging het er virtuoos aan toe. Tomma Wessel, Adam de la Cour en Mark Knoop riedelden exact gelijk tegen een hels tempo op respectievelijk blokfluit, gitaar en synthesizer terwijl danseres Shila Anarika (die samen met Shlomowitz de voorstelling uitdacht en ontwierp) liet zien hoe fascinerend alledaagse bewegingen als het sturen van een auto of het omlaag draaien van een raampje kunnen zijn als ze mooi gestileerd uitgevoerd worden.
Nog meer spektakel was voorzien bij het slotconcert van de tweede dag TRANSIT. Volledig in de geest van de nieuwe media, technologie en de digitale snelweg sloegen TRANSIT en het festival November Music in het Nederlandse ’s-Hertogenbosch de handen in elkaar voor wat aangekondigd stond als een interactief concert.
Het was echter betrekkelijk lang wachten op dat interactieve aspect, want voor het grootste deel bestond het optreden uit uitvoeringen, afwisselend in Leuven en ’s-Hertogenbosch, waarbij het publiek in de ene zaal via beeld en klank de uitvoering in de het andere land kon mee volgen. Het resultaat beperkte zich dan ook lang tot het (opnieuw) ervaren van het verschil tussen het horen van muziek in een concertzaal en het beluisteren van hetzelfde werk tijdens een tv- of radio-uitzending. Met dit verschil dat de kwaliteit van zowel beeld als geluid in Leuven meer dan eens te wensen overliet, een ernstig euvel voor muziek waarbij doorgaans gebruik gemaakt werd van elektronica.
Alleen in Bart Vanhecke’s ‘Tout Près de l’Eau’ bleef de technologie in de kast. Niet verwonderlijk, want de zachte klankkleuren van altfluit en mezzosopraan bleken meer dan afdoende om de typische, zachte Franse touch te genereren die mooi paste bij de Franstalige gedichten van de (toepasselijk!) Nederlandse dichter Jan Jacob Slauerhoff.
Daarna kwam de elektronica in het verweer om nooit meer te verdwijnen. Telkens greep ze in op het geluid van een akoestische solist. Dat ondanks het zwakke beeld en het soms tegenvallende geluid de optredens in Nederland nog het best uit de verf kwamen, zegt helaas genoeg. Fred Momtenko’s ‘Damping Words’ voor blokfluit en elektronica zweefde in een leuke spacy wereld die nu eens statisch was, dan weer vol beweging. Het blokfluitgeluid mocht af en toe clean klinken, maar werd later genadeloos door de mangel gehaald om te eindigen in distortion-rijke noise.
Voor de in België uitgevoerde werken slaagden de medewerkers van het Centre Henri Pousseur er helaas niet in de technologie op haar plaats te krijgen. De opduikende feedback deed al te vaak denken aan een matige soundcheck voor een rockshow. Het was dan ook voor de gemiddelde luisteraar niet vanzelfsprekend om uit te maken wat nu exact de bedoeling van de componist was. Vooral in Max Savikangas’ ‘Dispartions’ voor altviool en elektronica maakte de transformaties van de altviool vreemde bokkensprongen, alsof elke klank van de altviool met een ander effect beladen moest worden.
‘W E I’ van Hui Wey klonk dan veel aannemelijker, hoewel het ook hier gissen bleef naar de echte bedoelingen van de componist. Het opzet was betrekkelijk eenvoudig: de breed gezongen klanken van de zangpartij werden opgenomen, digitaal geanalyseerd en als sinustonen terug de zaal in gestuurd. Zangeres Els Mondelaers zong dus in duet met een gefragmenteerde gedaante van zichzelf. Het resultaat was een statisch weefsel waarin stem en digitale klanken mekaar bij momenten mooi vonden. De combinatie leverde zowel dissonante zwevingen op als haast kunstmatig consonante momenten, waardoor het verschil tussen akoestisch en elektronisch verder vervaagde: voer voor liefhebbers van abstracte elektronica met de fijnheid van Raster Noton-releases of fans van een uitgebeende Brian Eno.
Het sluitstuk van het concert moest het interactieve in de naam van het optreden waarmaken. In opdracht van TRANSIT schreef de Belgische componist Peter Swinnen ‘E. C. Draw. For Cornelius’, een werk dat simultaan aan Leuven en ’s-Hertogenbosch uitgevoerd moest worden. In plaats van een perfect uitgeschreven partituur (en de daarmee samenhangende problemen van de delay) opteerde Swinnen voor een grafische notatie die gecreëerd werd door wat de muzikanten speelden: uit wat in Leuven gespeeld werd, ontstond een partituur voor ’s-Hertogenbosch en omgekeerd. Zo reageerden de muzikanten op beide locaties op wat elders gedaan werd en was het stuk inderdaad interactief te noemen.
Het auditieve resultaat viel echter tegen. Voor het grootste deel van de tijd bleven de twee steden gescheiden: in Leuven hoorde het publiek althans alleen wat er zich echt in STUK zelf afspeelde. Bovendien toonden de beelden alleen de grafische partituren. Pas naar het einde kwamen de Nederlandse muzikanten terug (letterlijk) in beeld en pas later in het geluid. Too little too late, want de impact van wat gespeeld werd in Nederland bleef in Leuven steken in het vage. Het resultaat van het interactieve samenspelen geraakte niet voorbij dat van een matige improvisatiesessie waarbij de muzikanten elkaar zitten te beloeren, in afwachting dat er iemand het initiatief neemt om de boel in gang te zetten. Een tegenvallend slotstuk van een in het geheel al even tegenvallend optreden, maar daarvoor kunnen de akoestische, uitvoerende muzikanten, noch de componisten zomaar met de vinger gewezen worden.