Aan grote namen geen gebrek op de tweede dag van het Gent Jazz festival, al bleken ze op basis van de publieke belangstelling niet de aantrekkingskracht te hebben van Sonny Rollins gisteren.

Dat Gent Jazz iets doet voor jonge muzikanten, blijkt niet alleen uit de wedstrijd Jong Jazztalent. Dit jaar werkte het festival ook samen met de conservatoriumafdeling van de  Hogeschool Gent die enkele studenten de kans gaf te werken onder de vleugels van de Portugese bassist Paolo Ghetti. Op de tweede dag van Gent Jazz mochten ze het resultaat aan het publiek presenteren.

De jonge snaken, verzameld onder de noemer Quartet Dal Cuore, namen het niet licht op. Met composities van Ghetti en minder bekende standards bestond hun repertoire niet uit nog eens een rondje realbook. Het mocht bovendien duidelijk zijn dat ze er alles aan deden om een zo foutloos mogelijk parcours af te leggen. Vooral bij gitarist Jo De Geest en drummer Laurens Van Bouwelen zorgde dit voor wel erg veilig spel. Saxofonist Bruno Van Der Haegen en bassist Lieven Van Pee klonken zekerder van hun stuk en waren inderdaad muzikaal meer welbespraakt. Van Der Haegen was in staat om de band hier en daar mee op te tillen en Van Pee klonk niet alleen opvallend stevig, maar ook trefzeker. Niet zo verwonderlijk, gelet op zijn podiumervaring als bassist van De Beren Gieren.

Quartet Dal Cuore (foto: Jos L. Knaepen)
Quartet Dal Cuore (foto: Jos L. Knaepen)
Het was wachten tot ‘Desert Dance’ (een compositie van mentor Ghetti) voor de dooi zich inzette bij drums en gitaar. Eens deze drempel voorbij was, kon vooral De Geest gemakkelijk zijn weg vinden. De lange lijnen die hij in het vervolg van de set wist te spinnen en de wat minder voor de hand liggende ritmes lieten zien dat deze muzikant heel wat meer in zijn mars had dan in het eerste deel van het concert.

In de ballad ‘Helena’ (die Van Der Haegen opdroeg aan zijn jarige vriendin – ook dat kan dus op Gent Jazz) zakte de band wat weg, maar voor het afsluitende stuk stonden ze er opnieuw. Ghetti (die in het eerste nummer Van Pee vervangen had) verscheen terug op het podium, waardoor het kwartet een kwintet werd met een dubbele bassectie: contrabas en basgitaar. Aan deze uptempo bopper was blijkbaar het meest gewerkt. De Geest liet alle reserves varen en Van Der Haegen en Ghetti wisselden als solisten mooi af. Aan het einde werd bovendien goed hoorbaar dat ook aan het arrangement meer werk besteed was, toen De Geest en een strijkende Van Pee het thema drapeerden over de simultaan zigzaggende tandem Van Der Haegen-Ghetti. Het Quartet Dal Cuore had (als kwintet) het beste voor het einde bewaard: een verstandige keuze.

Er is tegenwoordig geen jazzfestival meer mogelijk zonder krasse of minder krasse knarren. Wanneer muzikanten met bakken ervaring, een hele muzikale erfenis en aanzienlijk wat jaren op de teller het podium opwandelen, kan dat echter verschillende kanten opgaan. Gelukkig pakte het bij George Mraz en Al Foster goed uit. Beide heren gaan op hun gemakje naar de 70, maar klinken nog niet zo gek als ze er uit zien. Foster gooide ondanks zijn soms wat gekke mimiek nog steeds prikkelende ritmes onder en naar zijn medemuzikanten en bassist Mraz’ kurkdroge opmerkingen (“I just met this bass, and I don’t think it’s going to be a lasting relationship”) waren meer waard dan een hele show van Geert Hoste en bovendien is hij de betere bassist van de twee humoristen.

Mraz en Foster hebben in hun rijk gedocumenteerde muzikale leven gespeeld bij de 10 jaar geleden overleden saxofonist Joe Henderson die een zwak had voor latin-geïnspireerde muziek. Voor hun eerbetoon kregen ze de hulp van meesterpianist Fred Hersch (die ook nog aan de zijde van Henderson stond) en de ocharme 33-jarige saxofonist Eli Degibri. De setlist bestond uit composities van Henderson en standards die de fijnbesnaarde saxofonist zo graag speelde.

Echt moeilijk hebben de vier het zich niet gemaakt. Grote risico’s waren in de set niet te horen: het samenspel verliep volgens de klassieke paden en de groep draaide duidelijk op de klasse van de individuele musici. Dat leverde bij momenten hele fraaie resultaten op, ondermeer in de ballad ‘You Know I Care’: een toonbeeld van hoe in een traag stuk de spanning behouden kan worden.

Al Foster (foto: Jos L. Knaepen)
Al Foster (foto: Jos L. Knaepen)
De twee muzikanten die de set het meeste kleurden, waren Al Foster en Fred Hersch. De eerste mepte lekker door, maar wist goed de balans te houden. Nergens sloeg hij het werk van zijn collega’s kapot, maar hij nestelde zich ook niet in de meest voor hand liggende ritmes. Pianist Fred Hersch demonstreerde opnieuw zijn vaak beklijvende muzikale klasse. Alsof het niets was, schakelde hij over van speelse latin-arpeggio’s naar gebroken ritmes of passages waarin hij verschillende gelijkwaardige stemmen tegen elkaar uitspeelde, een omgeving waarin hij geregeld even alleen gelaten werd door zijn attente collega’s en die een oerklassieker als ‘Blue Bossa’ plots transformeerde in een inventie van Bach. Eigenlijk is overschakelen daarbij niet het juiste woord. Hersch schakelde eerder dóór: hij stond geen drastische breuken toe, maar liet het ene idee spontaan in het andere overvloeien.

Voor wie jazz moet knarsen en kraken, moet dit optreden een flauw rondje neuzelen geweest zijn. Wie echter gecharmeerd kan worden door intrinsieke klasse, hoorde hier enkele indrukwekkende muzikale persoonlijkheden die, zonder hun hand om te draaien, een concert speelden waar veel van hun collega’s nachten van kunnen dromen.

De derde plaats op de affiche van de twee dag Gent Jazz was voor het Dave Holland Quintet. Jazzfans kunnen uren doorgaan over de rol die de Britse bassist Dave Holland gespeeld heeft bij Miles Davis, maar veel meer dan dat, is hij de leider van een band die het slachtoffer geworden is van haar eigen klasse. De kern van zijn groep is nu bijna 15 jaar samen, wat de muziek van de band heel tight maakt. Dat is zo’n kenmerk van het kwintet geworden dat van deze musici niet minder dan perfecte optredens verwacht worden. De combinatie van technisch meesterschap en muzikale complexiteit vervolledigen het prentje: het Dave Holland Quintet kan eigenlijk alleen maar verliezen. Gelukkig doet de groep dat zelden.

Echt “amusant” worden concerten van de band nooit, daarvoor ligt de focus “te veel” op de muziek. Die klinkt bovendien eerder als een doordachte structuur dan als een expressie van een of andere vage emotie. Toch is het net die verbluffende muzikaliteit die de luisteraar pakt, zoals een abstracte fuga van Bach meer emoties los kan maken dan eender welke descriptieve muziek.

Met chirurgische precisie bouwden de muzikanten de stukken op. Thema’s bestonden uit verschillende lagen die elkaar op het einde van een frase troffen en onder de solisten werden hier en daar asymmetrische riffs geschoven. Melodieën stonden niet zelden in een vreemde maatsoort of hadden een lengte die dwars inging tegen de ongeschreven regeltjes van de muziekpolitie.

Dave Holland Quintet (foto: Jos L. Knaepen)
Dave Holland Quintet (foto: Jos L. Knaepen)
Toch maakte deze puzzelachtige en alleen voor de muzikanten op het podium volledig te vatten complexiteit de communicatie niet monddood. Vooral de insinuaties van drummer Nate Smith werden gewillig opgepikt door zijn collega’s. “Begeleiden” was binnen dit kwintet dan ook een relatief begrip: het is niet omdat iemand anders de lead had dat de anderen braaf in de pas liepen. Iedereen had immers zijn eigen essentiële rol in het geheel, waarbij de leider niets was zonder de inbreng van zijn collega’s.

Grote climaxen werden niet nagestreefd, liever werkte de band met een terrassendynamiek, waarbij van het ene niveau naar het andere doorgeschakeld werd. Vooral saxofonist Chris Potter beheerste deze techniek feilloos. Bovendien stond hij weer garant voor een onophoudelijke stroom ideeën die in ‘Ario’ alleen te stoppen was omdat hij zijn saxofoon uit zijn mond nam.

De technisch meest indrukwekkende man op het podium was trombonist Robin Eubanks. Wie deze man ooit een noot heeft horen missen, mag zich bij de gelukkigen rekenen, al is de kans dat zijn verhaal geloofwaardig overkomt uiterst beperkt. Eubanks trefzekerheid was in Gent weer haast ontromboneachtig, waardoor hij zijn rol in het nauwgezette kwintet kon spelen. De manier waarop hij simultaan zingend en spelend, brommende multiphonics wist te creëren in zijn eigen compositie ‘The Sum of All Parts’ verrijkte de muziek bovendien met sonore effecten, waardoor die even een speels randje kreeg.

Midden al dit technisch vernuft slaagden de muzikanten er weer in om elke vorm van academisme of steriliteit te versmachten. In ‘Free For Al’ konden zelfs de laatste verdenkingen opgeborgen worden, toen Eubanks en Potter eerst afwisselend en daarna tegelijkertijd hun improvisatorische pijlen energiek en ontketend op elkaar konden richten. De uitgekiende drumsolo van Nate Smith, opbouwend vanuit drie bescheiden laagjes drums was de kroon op het werk. De set werd besloten met ‘Easy Did It’, dat alles behalve easy klonk. Geen drama, want daarvoor zijn er andere groepen dan het Dave Holland Quintet.

Slotconcerten kiezen voor een festival: het is een vak apart. Ja, het optreden zou een climax moeten zijn voor de hele dag. Nee, het mag ook niet te ver gezocht zijn, want de tent moet zo vol mogelijk zitten. Festivaldirecteur Bertrand Flamang legde de taak voor de tweede dag van zijn Gent Jazz festival op de schouders van de Al Di Meola World Sinfonia. Daarmee verscheen de beroemde gitarist twee dagen eerder op de affiche dan zijn gewezen kompanen van Return to Forever die zondag de dag beëindigen.

Al Di Meola (foto: Jos L. Knaepen)
Al Di Meola (foto: Jos L. Knaepen)
Dat Di Meola losse vingertjes heeft, maakt hem tot een natte droom voor iedere technisch geconditioneerde gitarist. Snarenridders konden dus met een gerust hart naar de tent afzakken en kwamen niet bedrogen uit. Gesteund door een extra akoestische gitaar, accordeon, drums en pianist Gonzalo Rubalcaba legde Di Meola een charmante en elegante set neer vol vingervlugheid en Mediterrane weemoed, voorzien van hier en daar een vage echo van tango en flamenco.

De groep was te horen in verschillende formaten: van een intimistisch duo van Di Meola en Rubalcaba tot de volle kwintetbezetting. Deze constant wisselende combinaties konden echter niet voorkomen dat de intensiteit op hetzelfde niveau bleef hangen. Geen probleem voor wie zijn hart verloren had aan deze muziek, maar de spoeling van het geheel werd wel wat dun, de nummers onderling verwisselbaar en de dynamiek een vlakke lijn. Rubalcaba paste zich met een hoofdzakelijk (en soms uitsluitend) melodische benadering goed in in het zachte klankbeeld van Di Meola, maar de effecten van deze laatste (van de insinuatie van een elektrische gitaar tot bedenkelijke gitaarsynthesizerklanken) klonken totaal overbodig en maakten het geheel niet geloofwaardiger. Bovendien was de rol van de drummer in het geheel verwaarloosbaar. Enkel op het half uur kon hij zijn meerwaarde tonen, maar op de andere momenten leek hij eerder mee te drijven met de groep en kreeg hij niet de kans om een verschil te maken.

Qua esthetische gaafheid was er op de set van Di Meola’s groep – buiten de opzichtige effecten – weinig aan te merken, maar qua impact had het geheel eerder iets van een muzikaal uitgeleiden dan van een orgelpunt. Maar ook dat is een service voor het publiek…

 

Meer over Gent Jazz 2011: Quartet Dal Cuore, Al Foster-George Mraz Quartet, Dave Holland Quintet, Al Di Meola World Sinfonia


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.