De tweede dag van Gent Jazz: een graadje en een concertje meer dan gisteren met daar bovenop de uitreiking van de SABAM Jazz Awards die binnengerijfd werden door pianist Fred Van Hove (gevestigde waarde), bassist Janos Bruneel (jong talent) en Jazzmozaïek hoofdredacteur Bernard Lefèvre (Muze van SABAM).

Greg Houben Trio (foto: Jos L. Knaepen)
Greg Houben Trio (foto: Jos L. Knaepen)

Als het de bedoeling was om bij het begin van de tweede dag van Gent Jazz de aanwezige bezoekers wakker te blazen, dan hadden de organisatoren beter eender welke andere groep geprogrammeerd dan het Greg Houben Trio. Meer smooth dan dit drietal worden ze tegenwoordig niet meer gemaakt. Het onderkoelde trompet- en bugelgeluid van Houben (zoon van saxofonist Steve Houben) zweefde elegant de tent in. Daaronder prikte gitarist Quentin Liégeois (vorig jaar winnaar van de Django d’Or voor jong talent) voorzichtig zijn gitaarakkoorden en legde Sam Gerstmans stabiele baslijntjes. Associaties met Chet Baker, Philip Catherine en Tom Harrell werden plots heel gemakkelijk, maar daarom niet minder relevant. Dat lijstje kon trouwens nog uitgebreid worden met Márcio Faraco, zeker wanneer de warme, wat mistige zangstem van Houben zich te goed deed aan een bossa-achtig repertoire. Jammer dat het trio het hele optreden lang hetzelfde nummer leek te spelen. Standars als ‘Daybreak’ en ‘How Deep is the Ocean’ werden op identiek dezelfde manier benaderd als eigen stukken (‘Pet For Sale’ of ‘From the Root to the Leaf’). Dit in combinatie met het wel erg vlot binnen schuivende geluid deed alles wat spanning en verrassing had kunnen zijn snel verdampen. Het residu was gladgepolijste esthetiek met (te?) veel respect voor de traditie. Van de part-time zanger Greg Houben naar de voltijdse vocalist Kurt Elling. In Amerika geldt Elling al jaren als een muzikaal prijsbeest, maar zoals bij de meeste vocalisten roepen zijn cd’s en concerten erg gemengde gevoelens op. Niet-ingewijden die – de beschamende vertoning van Hans Teeuwen op Middelheim vorig jaar indachtig – een aversie ontwikkeld hebben tegenover zangers in zondagse maatpakken kunnen gerust zijn: de grapjes van Elling zijn van een hoger niveau dan de muzikale kwaliteiten van Teeuwen.

Kurt Elling (foto: Christian Lantry)
Kurt Elling (foto: Christian Lantry)

Voor zijn optreden op Gent Jazz putte Ellings deels uit het repertoire van zijn laatste album ‘Dedicated to You’ (met muziek die saxofonist John Coltrane en zanger Johnny Hartman decennia geleden samen speelden) en uit nieuwer werk. Dat Elling extreme voor- en tegenstanders heeft, komt niet in de laatste plaats door zijn expliciete geluid. Met een geweldige kern in elke klank, dringt zijn stem in elk dynamisch register door tot bij de achterste rijen van het publiek. Wanneer hij de hoogte opzoekt met strak en lang aangehouden noten wordt zijn stem duidelijk nasaal, maar valt er niet te ontsnappen aan de ingehouden kracht. Deze power heeft echter ook de vervelende bijwerking dat Elling vaak de flexibiliteit mist om een breed repertoire overtuigend te brengen, waardoor ook hier de nummers snel eender klonken. Dat hij nochtans ambieert om verschillende muzikale windrichtingen te exploreren, mocht blijken uit zijn versie van Brahms’ ‘Nicht wandle, mein Licht’ dat kreunde onder de schabouwelijke interpretatie en Duitse uitspraak van de zanger. Zo tekende Elling ongewilde voor hét Jean-Marie Pfaff-moment van Gent Jazz. Daartegenover stond dat hij enkele keren kon uitpakken met zijn virtuoze scattechniek en dat hij zijn muzikanten meer dan eens de vrijheid gaf. Gitarist en gastmuzikant John McLean toonde zich niet meteen een meerwaarde voor het combo, maar Ellings vaste pianist Laurence Hobgood maakte veel goed. Wanneer hij mocht greep hij de kans om uit te breken, niet zozeer qua dynamiek, maar wel met het ritmisch, melodisch en harmonisch uitbouwen van de composities. Minder creatief was drummer Ulysses Owens die enkele keren solistisch aan het werk mocht. Hoog tijd dat iemand hem het nut van microfoons uitlegt om hem duidelijk te maken dat een drumsolo niet per definitie hard gemept moet worden. Misschien was het voor Owens handig geweest om even te blijven hangen voor het volgende optreden, want dat small, beautiful kan zijn, lieten Pierre Vaiana, Salvatore Bonafede en gastbassist Manolo Cabras overtuigend horen. Met hun ‘Itinerari Siciliani’ doken ze in de Sicilaanse muziek zonder in de couleur locale te blijven hangen.

Salvatore Bonafede
Salvatore Bonafede

Met de elegantie van een volksdans, de lyriek van volksliederen en opera’s en vooral de inventiviteit van rasimprovisatoren werd de Siciliaanse trip hun eigen muzikaal verhaal. Bonafede voorzag de eenvoudig ingezette stukken snel van complexere akkoorden en Vaiana zocht melodisch even snel de minder volkse paden op, zonder daarbij de spontaniteit te verliezen. Sommige stukken werden kort gehouden, terwijl andere tot een echte suite uitgebouwd werden om een heel verhaal weer te geven. Vooral Vaiana ontpopte zich tot een echte verteller en sfeerschepper. In het ‘Lied van de Gevangene’ ging hij net iets harder blazen waardoor zijn geluid klagend, net niet echt krakend werd en in ‘Il Sogno del Mare del Sud’ scherpte hij zijn gekrulde melodielijnen aan als een Oosterse blaasinstrument. Welke dramatiek en feeërieke betovering het trio in huis had, werd duidelijk op het einde van de set. Met een hoog strijkende Cabras en een vrij bewegende Bonafede ‘Il Sogno del Cuoco del Conservatorio’ zweefde het Siciliaanse verhaal naar haar einde: een eerste hoogtepunt van Gent Jazz. Het slotconcert van de tweede dag van Gent Jazz was een herkansing voor iedereen die het memorabele slotconcert van Jazz Middelheim 2008 had moeten missen wegens verhuis, aan zee met de schoonmoeder of gewoon geen babysit. Met Ornette Coleman verscheen een grote naam uit de jazzgeschiedenis op het podium, maar dan wel één uit de categorie van diegenen die er anno 2010 nog steeds toe doen. Dat Coleman daar nog steeds thuishoort, komt niet alleen dankzij zijn voorvechterrol in de freejazz of de indrukwekkende rugzak aan memorabele composities die de man meesleurt. Melodisch blijft Coleman de spontaniteit zelve: zonder zich op de dringen vloeien de ideeën en ideetjes naar buiten. Vloeien, want de soepelheid waarmee hij zijn toon maakt en articuleert zou hem tot een ideale partner van Lee Konitz maken, al maakte hij in Gent even snel duidelijk dat hij melodisch en harmonisch met andere dingen in zijn hoofd zit.

Ornette Coleman
Ornette Coleman

Coleman vertoefde in de omgeving die hem de laatste jaren erg dierbaar geworden is: met twee bassisten en zijn zoon Denardo Coleman op drums. De twee bassen van het kwartet gaven niet alleen de mogelijkheid om donderend over het publiek te walsen. Het duo zorgt er ook voor dat een van de twee vrij rond kon zwerven, of nog beter, dat ze allebei hun vleugels konden uitslaan. Wanneer dit gebeurde, kwam de groep helemaal los van de grond en werd er rondgezworven in gebieden die zelden door gewone stervelingen betreden worden, zoals het mysterieuze folklandschap van ‘Sleep Talking’. De ‘Prelude’ uit de eerste cellosuite van Bach (door het publiek op gejuich onthaald) werd door bassist Tony Falanga klassiek ingezet (weliswaar in een soms bedenkelijke intonatie, een euvel waarmee Falanga nog steeds af te rekenen heeft), maar verdwaalde later in de labyrinten van Colemans klankwereld. Zijn besluit om plots een heel andere toonaard op te zoeken dan zijn kompanen deed iets ontstaan dat aanvankelijk “fout” klonk, maar het zorgde enkele seconden later voor een caleidoscopisch effect: de luisteraar werd uitgenodigd om “het ook eens van deze kant te bekijken” en de horizon werd weer wat verder opengetrokken. Dezelfde methode werd met evenveel succes nog eens toegepast in ‘Matador’. Met de inzet van ‘Turnaround’ begon een tweede deel van, het concert. Coleman liet de trompet en de viool grotendeels voor wat ze waren en concentreerde zich op zijn altsax en de muziek werd nu meer straight gespeeld. Hierdoor kwamen schitterende thema’s als ‘The Sphinx’ maximaal tot hun recht. Ondanks de nog steeds aanwezige vrijheid lieten de perfect getimede slotmomenten horen dat er hier een groep stond die wisten waar naar toe. Ook Denardo Coleman, die weer drumde alsof hij lood in zijn polsen had. Zijn steevast van tempo verschuivende en vermoeide grooves klonken als moeizame, dubbelhands geslagen backhands op een gravel court. De verfijning die zijn vader en de bassisten in hun werk legden, bleef bij hem spijtig genoeg afwezig. Hoe zou dit kwartet klinken met een drummer als bijvoorbeeld Nasheet Waits?

Meer over Gent Jazz 2010 – Dag 2


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.