Echt veel lijn zat er op de eerste dag Gent Jazz niet in, of het moet geweest zijn dat twee concerten opgevat waren als verjaardagsfeestjes die beiden op een heel verschillende manier uitpakten.
Traditiegetrouw wordt Gent Jazz geopend door de winnaar van de wedstrijd Jong Jazztalent Gent van het jaar voordien. Zo belandde The Unrevealed Society op de affiche, een band die gelet op de namen die vallen op hun website (Ligeti, Nurse With Wound, Feldman, Deerhoof), niet meteen in de afdeling straight jazz thuishoort. Met tegendraadse thema’s die zich weinig aantrekken van de klassieke muzikale wetten van spanning en ontspanning, een metrum dat stevige tikken krijgt (zonder protserig technisch te worden) en een gelaagdheid waarbij iedere muzikant een heel eigen bijdrage levert, zat de band niet meteen in traditioneel jazzy vaarwater. Bovendien werd het geluid vaak bewust leeg gehouden, waardoor de contrapuntiek extra duidelijk werd, maar het geluid ook wat cerebraal bleef.
Waar in het eerste nummer de math jazz heel beheerst bleef, alsof de muziek eerder wetenschap dan passie was en de luisteraar de leegten zelf maar moest invullen, werd in het tweede meteen een tandje bij gestoken en kookte de band als uit het niets plots collectief over. Lang duurde het echter niet en snel zat de groep weer in het vage vaarwater. Toch bleef de eerste uitbarsting niet zonder gevolg, want geleidelijk aan pompte het kwartet de spanning op. Pianist Léo Dupleix en bassist Pol Belardi vulden de ritmische gaten steeds meer op en ook drummer Jakob Warmenbol schoof vlot mee in het proces. Alleen saxofonist Gregor Siedl nam meer tijd om uit zijn gefragmenteerde spel te komen. Zo leek hij met de voeten van het publiek te spelen, tot hij uiteindelijk ook koos voor een steviger register, wat resulteerde in het kort en scherp hernemen van het overkookmoment uit het begin.
In de volgende stukken passeerde The Unrevealed Society met Dupleix op getransformeerde Fender Rhodes langs meer spacy of puzzelachtige terreinen, waarbij de muzikanten exact in elkaar pasten. Toen de band koos voor een gelijkmatige, haast mechanische ritmiek, klonk de muziek voorwaar als een slaapliedje, zij het dan eentje voor het dochtertje van een koppel die hard wetenschappers.
Iets na het half uur leek het concept uitgewerkt. De rek verdween uit de aanvankelijk uitdagende muziek, tot Siedl opteerde voor langere lijnen en zo zijn collega’s weer op de sporen sleurde.
In het afsluitende stuk werden de geïsoleerde, simultaan gedachte en zodoende levensgevaarlijk stoten de band even te veel. Kleine slordigheden vielen op, maar haalden de groep niet echt uit haar ritme. Bovendien werd hier opnieuw creatief met het gecomponeerde materiaal omgesprongen. Thema’s zijn er bij The Unrevealed Society immers niet om louter herhaald te worden. Ze laten evolueren is meer wat de heren in gedachten hebben.
Met wat The Unrevealed Society op Gent Jazz liet horen, bestaat de kans dat ze zich op termijn kunnen inschrijven in de lijst met onder andere De Beren Gieren en Ifa Y Xango, bands die na hun overwinning in Jong Jazztalent Gent niet de eeuwige belofte blijven, maar een eigen plaats kunnen veroveren in het Belgische jazzlandschap. Of het de heren echt lukt, zal sterk afhangen van hoe ze hun heel eigen aanpak weten te stroomlijnen en hoe ze hun eigen ideeën kunnen laten evolueren en uitwerken.
Heel wat vertrouwder dan The Unrevealed Society klonk Jacky Terrassons ‘Gouache’, het project waarmee de pianist vorig jaar, ter ere van zijn twintig jaar op de planken, een cd uitbracht. Het optreden op Gent Jazz werd, helemaal in de lijn van de release, een verjaardagsfeestje, inclusief vriendjes en de bekende spelletjes.
Wat dat eerste betreft kon Terrasson buiten een ritmesectie rekenen op de aanwezigheid van de jonge zangeres Cécile McLorin Salvant, de minder jonge, maar meer eminente rietblazer Michel Portal en trompettist Stéphane Belmondo. Voor die echter het podium op mochten, had Terrasson even een kwartiertje voor zichzelf en zijn kwartet, als om duidelijk te maken dat het hoe dan ook zijn feestje was. Hij liet er overigens weinig twijfel over bestaan dat het effectief zo was. Met speels gemak en even groot plezier speelde hij een potpourri van ‘Somewhere Over the Rainbow’, Michael Jacksons ‘Beat It’ en andere klassiekers waarbij hij vlot en zonder met de ogen te knipperen overschakelde van koppige eenstemmigheid naar akkoorden, ratelende ritmes en inside piano effecten.
De eerste die echt mee mocht komen spelen, was Cécile McLorin Salvant die haar lichte, fragiele geluid liet schitteren in het dromerige ‘Oh My Love’ van John Lennon, waarbij ze alle ruimte kreeg van de vederlichte begeleiding. Meteen daarna mochten Belmondo en Portal op voor een speelse ‘Gouache’ waarbij vooral Portal goed voor de dag kwam. Waar Belmondo een salsabegeleiding achter zich kreeg, kon de sopraansaxofonist rekenen op een geheimzinnigere omgeving met een repeterende pedaalnoot in de piano, waar hij vrijelijk bovenuit kon vliegen. Terrasson zelf switchte van piano naar Fender Rhodes, tot dat instrument plots de geest gaf en hij veiligheidhalve maar terug het akoestische instrument opzocht.
Met het aantreden van de genodigden waren de festiviteiten definitief op gang getrokken voor een rondje “voor elk wat wils”: ‘Rehab’ van Amy Winehouse in een schuifelende nachtclubversie, een wat flauw rondje body- en vocale percussie van Parker (bijgetreden door percussieve piano- en basklanken), ‘Caravan’, nog meer Michael Jackson met ‘Don’t Stop ‘Til You Get Enough’ of Satie’s ‘Je Te Veux’ en ‘Yesterdays’ met opnieuw McLorin Salvant. Echt indrukwekkend of verrassend was het echter niet. De technische kunde van Terrasson was al voldoende gedemonstreerd, zijn pianistieke galanterie voor de zangeres werd zoutloos en zelfs Portal leek op automatische piloot te spelen. Niet dat de muzikanten er zich te snel vanaf wilden maken. Voor tijd rekkende bindteksten was geen tijd, maar toch gaf de set een ad hoc indruk, alsof de muzikanten zelfs wat vergeten waren wie wanneer moest soleren. Terrasson liet het niet aan zijn hart komen en amuseerde zich duidelijk te pletter. Het was tenslotte zijn feestje.
Na de jonge horde van The Unrevealed Society en de veertiger Terrasson was het tijdens het derde concert van de eerste dag Gent Jazz de beurt aan ouderdomsdeken Ramsey Lewis. Deze 78-jarige pianist stond geprogrammeerd met zijn eigen kwintet en bracht als speciale gast zangeres Dee Dee Bridgewater mee. Voor de twee grote namen het podium betraden zette de begeleidingsband ‘On Broadway’ in, meteen de soundtrack voor de opkomst van Bridgewater en Lewis, alsof ze als twee Jay Leno’s ten tonele gevraagd werden.
Bridgewater keerde terug voor ‘Save Your Love For Me’ en later riep ze, ter vervanging van Lewis haar vaste begeleider Edsel Gomez op het podium. Met deze aan de piano werd de richting enigszins bijgestuurd. Hij kon meer wegen op het geluid, waardoor de popatmosfeer meer opschoof naar soft jazz en soul. ‘I Can’t Help It’ (van Stevie Wonder en Michael Jackson) klonk plots veel energieker, al stond Bridegwaters scat solo zo luid in de mix dat de hoogtepunten onaangenaam begonnen klinken. Het meest jazzy nummer van de set zou Michael Franks ‘Night Movies’ worden, waarin Bridgewater het wat rustiger aan deed en de drums met een latin groove even anders klonken.
In ‘One Fine Thing’ kroop ze even in de huid van een krolse tiener, waarna Lewis terug de warm gehouden stoel van Gomez kon inpikken voor een echte soul afsluiter: Stevie Wonders ‘Living For the City’. Met de keyboards die op Hammond gezet werden en een bijbehorende dynamiekontwikkeling rolde de band voor het eerst stevig over het publiek: een slot waarmee even gehoord werd wat meer had mogen komen, al bleven ook nu Lewis’ pianosolo’s, in afwisseling met passages van Bridgewater, aan de heel bescheiden kant. Een bisnummer hing uiteraard in de lucht en daarvoor kozen de muzikanten voor een versie van ‘God Bless the Child’ die echter nooit de draagkracht kreeg zoals die decennia geleden door Billie Holiday voorzien werd.
De openingsdag van Gent Jazz werd besloten door het Brussels Jazz Orchestra, een van Europa’s beste bigbands en de Amerikaanse saxofonist Joe Lovano. Opnieuw was er reden tot feesten, want het BJO bestaat twintig jaar en viert dat, hoe kan het ook anders, met een nieuwe cd die pas drie dagen in de winkel lag. ‘Wild Beauty’ laat het orkest horen met Lovano, in composities van deze laatste, gearrangeerd door Gil Goldstein die in een grijzer verleden nog samenwerkte met Gil Evans en Wayne Shorter.
Dat Lovano ondertussen ook de zestig voorbij is, was hem niet meteen aan te horen. Akkoord, de vlotheid waarmee hij in het veleden het overblazen integreerde in ranke melodische lijnen was er niet meer, maar de saxofonist had er in Gent duidelijk zin in. Die gretigheid straalde af van het titelnummer van de cd, dat meteen de allures van een showcase kreeg. Lovano kon van meet af aan zijn gang gaan en liet er geen gras over groeien. Het ene idee na het andere blies hij de zaal in en als het arrangement hem niet verplicht had te stoppen, had hij waarschijnlijk nog een kwartiertje door kunnen gaan.
Het enthousiasme van Lovano werkte aanstekelijk op de ritmesectie van het BJO en hij sleurde vooral Vitacolonna en pianiste Nathalie Loriers enkele malen mooi mee in zijn opbouw. Deze laatste toonde in haar solo’s niet de energie van de saxofonist, maar demonstreerde wel haar eigen, in stevige gedaante verschijnende lyriek, waarbij ze op haar beurt enkele malen kon rekenen op een erg attente drummer. In het arrangement afgesproken of niet: wanneer Loriers besloot over het metrum heen te spelen, pikte Vitacolonna meteen zijn wagentje aan.
Iets meer ruimte voor het orkest was er in ‘Streets of Napels’: de roots van Lovano liggen niet voor niets in Italië. Met een volksdansachtig begin, inclusief semiontstemde klarinet, doken er plots nieuwe kleuren op in het repertoire. Die werden verder uitgebuit met een collectieve improvisatie van sopraansax, trompet en trombone, waarna het stuk als een overenthousiaste voetbalmars ten einde kwam. Dit is het soort muzikaal hoogstaand vermaak dat doorgaans uit de pen van Italianen als Gianluigi Trovesi komt, maar dat ook in net iets minder spontane en soepele Amerikaanse gedaante kon charmeren.
Het blijft overigens fascinerend hoe een band als het BJO kan werken met slechts een minimum aan leiding op het podium. Buiten het begin en het einde van elk stuk, liep het orkest weer als een trein, waarbij echter ook opviel dat de band niet echt getest werd. Zeker in de eerste nummers leken de muzikanten de arrangementen vlot op routine te kunnen spelen. De solisten werden door de arrangeur met rust gelaten en speelden met enkel de ritmesectie als zetel.
Dat veranderde plots toen in ‘Big Ben’, opgedragen aan Ben Webster, het BJO korte, venijnig dissonate prikken liet horen die verdeeld werden over de verschillend gelederen van het orkest. Een rondje van vier elkaar telkens met kortere tussenpozen afwisselende sopraansaxsolisten zorgde hier ook voor een andere insteek. Ook het andere solowerk bleef solide en erg ad rem. Zo pikte trombonist Lode Mertens Lovano’s laatste uithaal op om zelf zijn improvisatie te beginnen en haakte later ook trompettist Nico Schepers op deze kleine muzikale cel in. Improviseren is immers spelen én luisteren.
Het mooiste van ‘Big Ben’ moest toen echter nog komen en veel meer dan een korte, dalende beweging was er niet voor nodig. Door die te laten beginnen bij de trompetsectie en snel te laten doorschuiven naar de voorste gelederen van de band ontstond een subtiel watervaleffect dat op sommige moment aansluitend de omgekeerde richting uitging, alsof het arrangement door een handige monteur achterwaarts afgespeeld werd. Met het gebruiken van het watervalmotiefje in zijn improvisatie liet ook Lovano horen zijn oren niet in zijn zakken te hebben, waardoor de symbiose tussen solist en orkest enerzijds en arrangement en solo’s anderzijds beter dan ooit uit de verf kwam.
Voor de laatste stukken mocht het BJO dan uiteindelijk echt zwaar aan de bak. ‘Sanctuary Park’, ‘Miss Etna’ en ‘Viva Caruso’ gingen meer over het orkest dan over de gastsolist en lieten het indrukwekkende sectiespel van de band horen. Het voorlaatste stuk liet ook ruimte voor BJO-leider Frank Vaganée die als solist op sopraansax de spreekwoordelijke puntjes op de i kwam zetten. Zijn Charlie Parker-warmte en swingende timing, gecombineerd met het vlotjes en speels kunnen uitvliegen, lieten hem opnieuw horen als de meest begenadigde solist van het hele orkest. Een orkest dat er op Gent Jazz wel in slaagde een verjaardagsfeestje te geven, de band en de gastsolist waardig.