Hij moest er zelf naar eigen zeggen nog even aan wennen. Het klonk hem allemaal wat te gewichtig: “Het Han Bennink Trio? Het Oscar Peterson Trio, ja, dat wel, maar het Han Bennink Trio? Give me a break, zeg.”

Er was wel iets voor te zeggen. Niet dat de rol van de eerder dit jaar 70 geworden Nederlandse drummer verwaarloosbaar was, maar wat op het podium van Rataplan verscheen, was geen driemanschap onder aanvoering van één leider, maar een hecht geheel waarbij niemand moest onderdoen voor de anderen. Zelfs haast op geen enkel moment, want wie aan zet was en wie moest volgen, het was bij momenten niet zo duidelijk. Zo organisch opereerden Bennink en zijn jongere collega’s (door hem vaderlijk aangeduid als de kids), de Deense pianist Simon Toldam en rietblazer Joachim Badenhorst, de régional de l’étape.

Van het trio verscheen onlangs een tweede plaat, ‘Bennink#Co.’, opnieuw op het Deense ILK label, opgenomen in de JazzCase in Neerpelt. Net als op de voorganger ‘Parken’ lijken de drie muzikanten zich buitengewoon goed te amuseren en die sfeer trokken ze naadloos door naar Rataplan.

Foto: Guy Van de Poel
Foto: Guy Van de Poel
Het was al van bij het begin goed raak. Toldam zette op speelgoedpiano een mars in, waar Bennink zich maar al te graag bij aansloot: geen grote militaire parade, maar een optocht van tinnen soldaatjes. Het was de aftrap van een muzikale polonaise waarbij abstracte, (schijnbaar?) vrij geïmproviseerde passages overgingen in of afgewisseld werden met hele of halve ballads, swingnummers, volksachtige wijsjes (door Toldam in de meest onvoorspelbare toonsoorten gewrongen, alsof hij een hele symfonie van Ives tevoorschijn wilde halen), stride-composities of nog meer, veel meer marcheermuziek.

Naadloos waaiden de muzikanten van het ene in het andere, zonder zich te verliezen in vrijblijvendheid. Integendeel, meer dan eens was te horen dat aan het speelse amusement dat zich op het podium ontwikkelde een indrukwekkende discipline en controle ten grondslag lag. Het einde van een glissando van Toldam (niet tot op het voorspelbare randje, maar “slechts” tot op driekwart van het klavier) werd haarscherp gemarkeerd door het einde van een roffel van Bennink en gezamenlijke stopplaatsen of schijnbaar uit het niets opduiken thema’s, riffs en ritmische formules maakten duidelijk dat de drie maar al te goed wisten waar ze aan toe waren.

Veel hadden Bennink en zijn kids niet nodig om het lekker bont te maken. Badenhorst mocht dan wisselen van klarinet naar basklarinet en tenorsax, muzikale excessen waren voor hem niet nodig om mee te schuiven met de capriolen van zijn collega’s. Met gemak wisselde hij van vloeiend melodisch spel naar minder definieerbare geluiden, met en zonder mondstuk. Dat hij zelfs in deze laatste gedaante elegant bleef klinken, toonde opnieuw aan dat hij niet de zoveelste rietblazer is die zo nodig buiten de lijntjes wil kleuren. Meer nog: meermaals vond hij mooi aansluiting bij Toldam die met inside piano glijdende geluiden produceerde die perfect mengden met Badenhorst klanken en naar het einde leek de piano zelfs in het verlengde te liggen van de basklarinet, alsof het geluid van het snaarinstrument uit de klankbeker van de blazer kwam.

Toldam van zijn kant maakte sporadisch gebruik van de speelgoedpiano, meer bleef voor de rest bij de klassieke vleugel die hij wel mooi gevarieerd inzette met goed getimede en relevante inside en prepared piano naast driftig hen een weer springen over het klavier, sympathieke hoempabegeleidingen of geknakte melodieën waar Monk niet vies van zou geweest zijn. 

Foto: Guy Van de Poel
Foto: Guy Van de Poel
Bennink zelf was nog het soberst van al. Met alleen een snare, een handdoek en een handvol drumsticks was hij al tevreden. Het sobere en droge geluid van de kleine trom zorgde voor een buitengewoon gefocuste klank, waarbij losjes uit de pols geschudde ritmes en de dynamische schakeringen waarmee ze uitgevoerd werden, vervlochten tot een en hetzelfde muzikale kenmerk. Gecombineerd met het manipuleren van de trom (met en zonder handdoek, met en zonder resonantiesnaren, druk leggen op het vel zodat de klank verkleurt) en natuurlijk het spelen op de stoel, de grond en de infrastructuur van de zaal leverde dit een even bescheiden als gevarieerd klankenpallet op dat Bennink met de hem bekende humor aanwendde. Inderdaad, de drumstokken verdwenen weer half in zijn mond, zijn maat 54 belandde meermaals op de trom en hij ramde bij momenten zo hard dat hij voor alle zekerheid toch maar even de handdoek weghaalde om te zien of hij echt niet door het vel gegaan was.

De slapstick werkte als vanouds, misschien zelfs nog beter dan vroeger. Hilarische momenten (Bennink die een tiental drumstokken een voor een op de grond gooit om tenslotte toch maar met borstels te beginnen spelen) en heerlijk zelfrelativerend bindteksten (“Wat zijn we toch een trio, he”) pasten wonderwel bij de muziek. Badenhorst en Toldam vertrokken geen spier: Bennink was tenslotte geen André Van Duyn en zij geen Frans van Dusschoten.

“Gaan we nou aan het laatste stuk beginnen, want ik ben hartstikke moe.” Het kwam er, goed een half uur in de tweede set, uit als een zoveelste grap. Het bleek echter deze keer geen geintje. Toch het eerste deel van de mededeling, want wat die vermoeidheid betrof, leek het nogal mee te vallen. In het gezelschap van Badenhorst en Toldam, samen nog niet zo oud als hun meer ervaren collega, leek Bennink terug helemaal de oude. Of de jonge. Alleen de korte broek van weleer ontbrak nog, al deed hij in de tweede set wel de moeite om zijn pijpen op te rollen. Dat hij qua muzikaliteit deze vestimentaire bijkomstigheid oversteeg (idem voor Toldam en zijn hoedje, overigens), onderstreepte nogmaals dat hij, hoewel over pensioengerechtigde leeftijd, nog steeds niet uitgemept is.

Meer over Han Bennink Trio


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.