Einde december is het voor muziekliefhebbers niet evident om aan hun trekken te komen. Op kerstconcerten, Weihnachtsoratoria, Sylvester- en Nieuwjaarsgala’s na, is er dan immers maar weinig te beleven. Elk initiatief om het einde van het jaar op te vullen, is dus welkom. Zeker als het gebeurt met een aanlokkelijke affiche als die van het eerste Mist Festival in Opwijk.

Verdeeld over twee podia presenteerde het jeugdhuis Nijdrop een affiche met een opvallend gebrek aan plat feestelijk vertier. Zowel de elektronica van de late uurtjes als het gitaarwerk van de eerste optredens gingen ver voorbij het vrijdagavondamusement. Een bewijs dat het de organisatoren met het festival menens was. Dat ze daarvoor beloond werden met een aardige opkomst, is hen dus gegund. Al was er voor de openende groep wel weer meer ruimte voor, dan op het podium, al zat die groep daar zelf ook wel voor iets tussen.

Met vijf gitaristen, een bassist en een drummer op scène werd het immers toch wat krap. Was dat de reden waarom de muzikanten van Statue er wat onwennig bijstonden? Echt zelfzeker en losjes voelden ze zich in elk geval niet, wat in combinatie met de concentratie tijdens het spelen, het concert een ingestudeerde indruk gaf.

Statue (foto: Nijdrop)
Statue (foto: Nijdrop)
De band bracht eerder dit jaar een titelloos debuutalbum uit, waarop verschillende terreinen verkend werden, niet zelden binnen een song. Die waaier trokken ze op Mist ook open op het podium: van het roots-achtige begin van ‘Texan Haybomb’ tot de twinkelende Lambchop-waardige verfijning van ‘A New Sun’ of de psychedelische schuivende inzet van ‘7!D’. De verfijning die de muzikanten in de vingers hebben, kwam daarbij vooral tot uiting in het secuur geborduurde weefsel van de verschillende gitaarpartijen. Hoe bescheiden die individueel ook mochten zijn, door het stapelen ontstond een knappe mozaïek die bij momenten (uiteraard) aan Battles deed denken, al hadden de muzikanten van Statue nog niet de pulserende groove van het bekendere voorbeeld in huis.

Door het compatibele spel werd het optreden van Statue in de eerste plaats een groepsprestatie. Vanuit vaak heel gedifferentieerde inzetten, groeiden de nummers steevast naar een climax waarin de bandleden op hetzelfde spoor zaten. Het mocht dan allemaal wat zwaarder, luider en occasioneel eens slepender, maar echte eenvormigheid was zeker niet het hoofddoel. Binnen de strak in groep gedramde en gedreunde passages hadden de verschillende muzikanten vaak nog een eigen inbreng, waardoor het geluid geharmoniseerd werd, alsof er een klein aureool boven het monolithisch geluid kwam zweven.

Zo kon de groep zich vrijelijk bewegen in de schemergebieden van de postrock. Dat de muziek daarbij niet wegzonk in de door veelvuldig ge- en herbruik tot moeras geworden paden, pleitte voor de ambitie van de groep. Alleen in ‘7!D’ liep die even vast. Waar de melodie aanvankelijk mooi ontwikkelde van de intro naar het echte begin van het nummer, bleef de song later hangen. Het muzikale materiaal bleek te dun om de hele duur te kunnen dragen, waardoor een tempoversnelling dan maar voor de spanningsopbouw moest zorgen. Op zich is daar natuurlijk niets mis mee, maar in vergelijking met wat Statue daarvoor had laten horen, viel dat toch net iets te goedkoop uit.

Was de zaal van Nijdrop gereserveerd voor de bands, in het café werd plaats gemaakt voor de kleinere acts, zoals Kaboom Karavan, het alter ego waaronder Bram Bosteels vooral op cd ondefinieerbare muziek in elkaar knutselt. Tot enkele jaren geleden bestond de live versie van Kaboom Karavan uit een trio, maar tegenwoordig werkt Bosteels aan een soloset. Op Mist kreeg hij daarvoor af en toe de hulp van zijn vriendin Liesbeth Marit die, wanneer ze niet in het geluid voorkwam, aan de toog afwachtte tot ze terug opnieuw op mocht.

Op Bosteels laatste release ‘Hokus Fokus’ doken opmerkelijk veel referenties naar songstructuren op, terwijl zijn eerste releases vooral op het geluid zelf leken te focussen. Die ontwikkeling was ook terug te horen tijdens het concert. In een viertal stukken voerde Bosteels de luisteraar mee van abstract en gelaagd naar concreet en melodisch, van geluid naar meer songgericht. In grote lijnen althans, want zoals wel vaker bij de muziek van Kaboom Karavan lagen de zaken nu ook weer niet zo simpel. Zoals er in het eerste deel melodische echo’s rondwaarden, zo bleef ook de sound op het einde van belang. Het optreden werd zo een delicate evenwichtsoefening. Zo delicaat zelfs dat er bij Bosteels tussen en tijdens de verschillende stukken geen glimlach afkon, de aandacht moest duidelijk allemaal naar de muziek gaan.

Kaboom Karavan (foto: Nijdrop)
Kaboom Karavan (foto: Nijdrop)
Dat was er trouwens goed aan te horen, want in het begin werd meteen de kaart van de veelheid getrokken: niet in decibels, maar in boven elkaar geplaatste geluidslagen. Op een achtergrond van geruis en gekraak, door Marit met een telefoonmicrofoon onttrokken aan onder meer een kleine videocamera, drapeerde Bosteels een veelheid aan geluiden. Die kwamen van een resem voorwerpen, variërend van een klein doosje waaruit een mekkerend geluid opsteeg, kloppers die wanneer ze over de tafel gesleept werden een zingende toon gaven, of een zwarte klankschaal waaraan flarden van een melodie gehaald werden. Door het loopen en door elkaar laten lopen van de geluiden baadde het geluid in een mysterieuze weelde waar geen voor- of achterkant aan te ontdekken was.

Vanuit deze onbestemde rijkdom klaarde het geluid geleidelijk aan uit, waarbij elk stadium van het proces een eigen klankwereld opriep. Essentieel daarbij waren de gitaar en de daxofoonachtige installatie. Door de houten latjes in een vast patroon aan te tikken, creëerde Bosteels ritmische ostinaten waarboven de zoemende geluiden van aangestreken metalen staafjes spookten. Het resultaat was een industriële klankomgeving die echter nooit koud aandeed en bovendien opgevuld werd met veldopnames.

Een nog opvallender rol was weggelegd voor de akoestische gitaar. Hoewel het instrument “klassiek” gebruikt en aangeslagen werd, kreeg de herkenbaarheid nooit helemaal voet aan de grond. Melodieën sukkelden steevast buiten het strakke tonale kader en in de samenklanken waren de wetten van de klassieke harmonie van geen enkele tel. Dit, gecombineerd met het zachte stemgemurmel van Bosteels en de harde aanslag van de gitaar, zorgde opnieuw voor een onwerelds geluid dat deed denken aan een akoestische versie van Sunn O))) waarvan de plaat wordt afgespeeld op een te hoog toerental. Zo klonk het einde van Bosteels’ set al even bevreemdend en geheimzinnig als het begin, hoewel op meer dan een half uur tijd het instrumentarium en het geluid helemaal omgegooid waren.

Veel minder geheimzinnig klonk Condor Gruppe. Wat ooit begon als een duo, is ondertussen uitgegroeid tot een kwintet, maar de muzikale wortels blijven even goed hoorbaar. Met muzikanten uit Creature With the Atom Brain, Flying Horseman en White Circle Crime Club is er in de band heel wat podiumervaring aanwezig, al is daarmee ook het gevaar niet denkbeeldig van een hobbyproject dat even het stilvallen van de hoofdbezigheid moet compenseren.

Het wordt helemaal gevaarlijk, wanneer daarbij gevist wordt in de vijver van Morricone-achtige filmmuziek en krautrocknostalgie. Reken daarbij de overwegend zwart-wit-beelden uit oude films die louter als decor, asynchroon naast de muziek meeliepen en het prentje wordt dreigend volledig.

Gelukkig lieten de muzikanten van Condor Gruppe in Nijdrop horen dat alle achterdocht ongegrond was. Het project mocht dan schaamteloos ongedwongen en amusant klinken, de manier waarop met de songs omgegaan werd, maakte duidelijk dat de band meer is dan een geintje. Nummers waren geen flutmelodietjes die over een eindeloos herhaalde baslijn gegooid werden, maar volwaardige songs die geregeld van gedaante veranderden. Het invoegen van een nieuwe melodie, een andere riff of een extra laagje zorgde dat er voor de luisteraar genoeg te doen was om gedurende drie kwartier geboeid te volgen. Wereldschokkend was het zeker allemaal niet, maar overtuigend en muzikaal des te meer.

In ‘Digging for Gold’ trok de groep de kaart van de gelaagde krautrock: strak en afgemeten, zonder de soepelheid van de flow te schaden. In ‘Ondt Blod’ was het dan de filmmuziek die ongegeneerd de boventoon mocht voeren, inclusief repetitieve bas en gefloten melodie: Morricone met zwoele Americana-insteek. Helemaal mooi werd het bij stuwende ‘Bismantova’ waarin de op zich al aardig lange melodie in de loop van het nummer nog werd uitgewerkt tot een lijn van ongewone lengte. Daarbij verloor de muziek op geen enkel moment haar naturel of aanstekelijkheid: amusement van een bijzonder hoog niveau.

Het tweede optreden in het café kwam voor rekening van Raphael Absolonne, alias Spookhuisje. Een echt solo-concert dit keer, want Absolonne deed het zonder assistentie van buitenaf.

Net als zijn voorganger Kaboom Karavan evolueerde het concert van Spookhuisje in een gestage lijn waarbij de muziek steeds “klassiek” herkenbaarder werd. Aanvankelijk vertoefde Spookhuisje echter elders. Met een stroom van snel gitaargetokkel legde hij een flexibele harmonische ondergrond neer waaruit geregeld flarden melodie opsprongen. Het sferische karakter van de muziek werd bovendien doorgetrokken in de muzikale ontwikkeling. Die bleef eerder vaag en onbestemd, alsof de muziek tijdens het klinken haar weg zocht, zonder een echt doel voor ogen te hebben. Willekeurig was het echter niet, want Absolonne hield alles mooi op de sporen. Tasten in het duister was er bij hem duidelijk niet meer bij.

Ook niet in het volgende nummer, waar de basis nu echter een wat duidelijkere vorm kreeg in de gedaante van enkele duidelijke, afwisselende akkoorden. Van een klassieke songstructuur was nog steeds geen sprake, al was het maar omdat de akkoorden, aanvankelijk exact gespeeld, later meer gesuggereerd werden. Door ze te reduceren tot een enkele noot, maar die wel op verschillende snaren te spelen, kon Absolonne wat hij “verloor” aan harmonische inbreng, recupereren met de kleur van het geluid.

Voor dit soort details was later op de set minder plaats. Ronkend belandde hij in het rockidioom en songtechnisch keerde hij zijn kar meer richting de klassieke singer-songwriter. Gelukkig bewaarde hij daarbij wel het hypnotiserende randje en tekende hij zowel voor melodie als begeleiding. Technisch gesproken al een aardige klus, al verloor het optreden met het minder scherpe songmateriaal wel wat van haar charme en spankracht.

Hoeveel wierrook kan iemand toegezwaaid krijgen voor het contraproductief wordt? De superlatieven waarmee gitarist Bert Dockx de laatste twee jaar overladen werd, lijken de bescheiden Antwerpenaar niet te raken. Toch is zijn alomtegenwoordigheid met Flying Horseman of Dans Dans haast van die aard dat een mens een aversie tegenover deze rasmuzikant zou ontwikkelen. Gelukkig zijn er nog de optredens om de afvallige weer bij de kudde te halen.

Dans Dans (foto: Nijdrop)
Dans Dans (foto: Nijdrop)
Om zo’n verdwaalde ziel weer op het rechte pad te brengen had Dockx met Dans Dans welgeteld een nummer nodig. De manier waarop hij in ‘Au Hasard’ zijn elastisch soepele gitaarklank bescheiden, maar dodelijk efficiënt inzette, was om stil van te worden. Met een minimum aan middelen genereerde hij een maximum aan rendement. Alleen al het spelen van de melodie in verschillende toonhoogteregisters was voldoende om de sfeer in het nummer om te gooien. Dat hij daarenboven het thema steeds verder omspeelde zorgde ervoor dat de melodie niet zozeer veranderde, dan wel verveld.

Natuurlijk werd Dockx voor al dat fraais in een zetel gezet door bassist Lyenn Jacques en drummer Steven Cassiers, maar zelfs met hun even stevige als flexibele fundament bleef de muzikaliteit van Dockx opvallend. Zo liet hij zijn gitaar in het begin van Charles Mingus’ ‘Meditation’ zingen als een theremin, alvorens het geluid via een melodische klare lijn te laten aanzwellen tot ronkende noise. In eender welke gedaante bleef hij echter het geluid beheersen en kneden met oor voor kleur en details. Dynamische nuances werden gekoppeld aan ritmische precisie (laten uitklinken of net dempen) en gemillimeterde verbuigingen van de toonhoogte. Zo werd het gitaarspel een coherent blok waarbij de verschillende muzikale kenmerken naadloos in elkaar vloeiden en de muzikale ontwikkeling nooit breuken ging vertonen. Hoe groot de contrasten tussen passages ook werden, de ene kwam altijd als vanzelfsprekend uit de andere voort. Alsof het niet anders kon groeiden de songs organisch van het ene stadium naar het andere en terug met een constante spanningsboog tot gevolg.

Nog zo’n voorbeeld van verfijning was het begin van ‘The Sicilian Clan’ van Ennio Morricone. Hier deed Dockx zelfs niet de moeite om de melodie te parafraseren. Louter door enkele kleine ritmische ingrepen en een wisselende frasering (eerst ritmisch ver achter op zijn twee collega’s, daarna juist gelijk) liet hij een zelfde lijntje heel anders klinken. Alleen jammer dat later op het nummer Lyenn Jacques in een stille passage even te lang bleef hangen in het vertrouwde patroon, waardoor de song pas op de plaats leek te maken.

Midden tussen al het detailwerk werd werd ook nog eens hoorbaar hoe lastig het blijft om Dans Dans te catalogeren. Of het nu ging om ‘East Timor’ van Robert Wyatt, ‘Gazelle’ van Lyenn Jacques zelf, ‘Ancient Aiethopia’ van Sun Ra of het bisnummer ‘Yesterday is Here’ van Tom Waits, keer op keer slaagden de muzikanten er in de nummers in hun geluid te trekken. Alsof de songs allemaal voor hen geschreven waren vaagden ze de grenzen tussen blues, jazz, rock en roots helemaal uit.

Dit lukte zelfs in de Ornette Colemans ‘Mothers of the Veil’ waarin het tempo helemaal werd losgelaten, volledig in de traditie van de componist van het stuk. Dat doet de band ook op haar tweede cd ‘I/II’, maar toch klonk de begeleiding van Jacques en Cassiers anders dan op de opname. Daarmee maakte Dans Dans duidelijk dat ook binnen een duidelijk spelconcept keuzes van het moment mogelijk zijn, keuzes die overigens perfect matchten met psychedelisch vervormde beelden die achter de muzikanten meeliepen. Al had Dans Dans die externe hulp niet nodig om hét optreden van het Mist Festival neer te zetten. En dat had niet bepaald te maken met een gebrek aan concurrentie.

Na het optreden van Dans Dans mochten de gitaren op stal. De elektronica zou het overnemen, in eerste instantie voor het optreden van Internal Sun. In deze combinatie speelt rietblazer Andrew Claes (BRZZVLL, Chaos Of The Haunted Spire) samen met vj Natché. De sax blijft daarbij in de kist zitten. Claes beperkt zich tot het gebruik van een EWI en elektronica, waarmee hij improviseert over zelf gemaakte producties. Dat hij daarbij niet de inventiviteit opzocht die hij in het verleden liet horen bij Hamster Axis of the One-Click Panther liet zich op voorhand al raden. Als Claes inplugt, maakt de jazzmuzikant immers wel meer plaats voor de auditieve entertainer.

Toch was zijn set op het Mist Festival niet een lange trip. Stopplaatsen markeerden het einde van het ene en het begin van het volgende nummer, waarbij Claes’ muziek tegen de achtergrond van Natchés strakke, uit lijnen opgebouwde beelden van links naar rechts sprong. Epileptici zullen het geweten hebben. De combinaties van meerdere loops en samples onder de geblazen melodieën flitsten voorbij: nu eens in een smerige sound, dan weer in een olijke elektronisch pingpong- en tiktak-geluid. Leek het de ene keer alsof het herenigde Destiny’s Child een beurt kreeg van Kid 606, even later was het electrohoppen geblazen, afgewerkt met sferische melodieën.

Tegen het einde van het optreden stuurde Claes breakbeats uit de rekken van de drum’n’bass en dubstep op het publiek af, maar dan zonder de hipheid waar die muziek tegenwoordig onder kreunt. Meer Funki Porcini dan Pendulum was de set van Internal Sun niet plat of goedkoop te noemen. Na goed twintig minuten leek echter vooral het technologische materiaal wat uitverteld, een euvel dat net niet genoeg opgevangen werd door het spel van Claes, waardoor het optreden eerder amusant dan boeiend werd.

Pomrad (foto: Nijdrop)
Pomrad (foto: Nijdrop)
Nog zo’n ongedurig type als Andrew Cleas is Adriaan Van de Velde, jazzpianist van opleiding, maar als Pomrad vooral elektronisch in de weer op laptop, synthesizers en keytar. In het verleden leverde dat op plaat (zijn tweede ep ‘This Day’ verscheen in 2013) overtuigender resultaten op dan op het podium. Waar de uitgewerkte nummers er vroeger opvallend beter uitkwamen dan wanneer hij aan het improviseren sloeg, liet Pomrad op het Mist Festival horen dat hij een serieuze stap gezet heeft.

Stuiteren en flipperen deed het allemaal als vanouds en ook de stotterende vintage Farfisa-klankjes, glitch-achtige geluiden, vettig geplopper, hese synthesizers en de bij momenten heerlijk knullige stemsampletjes waren opnieuw present. In tegenstelling tot vroeger werd nu echter alles in de muzikale blender gegooid. Wat er uitkwam smaakte als een echte Pomrad megamix, maar dan live. Materiaal van de twee ep’s en nog niet verschenen werk werden gedemonteerd en terug aaneen gelast, maar dan niet in de combinaties zoals Pomrads publiek dat gewend is.

De Teutoons pompende riff van ‘Vlotjes’ werd melodisch bijgestuurd, maar kreeg niet het vervolg van op de plaat. De dissonante akkoorden van ‘Dwang’ liepen rond in de mix, maar kregen niet het gezelschap van de o zo typerende, betweterige mannenstem, zoals het materiaal van ‘Say What’ het moest stellen zonder de dellerige vocalen van de (fictieve) negenjarige Nelah. Wel van de partij was een tekstflard uit ‘PidB’, maar die zocht dan weer vruchteloos naar haar vertrouwde muzikale omkadering.

In plaats van alles op de bekende plaats te zetten, begon Van de Velde met het materiaal te improviseren. Daarbij vond hij een uitdagend goede flow die geregeld leek te ontsporen, maar dat maar zelden deed. De plotse stopplaatsen leken perfect getimed, ofwel is Van de Velde ondertussen heel goed getraind in het verbergen van misstapjes. De vlotheid waarmee hij terug inpikte deed echter het eerste vermoeden, net zoals de passages waarin hij bijna uitdagen het tempo liet wegglijden.

Zo rammelde Pomrad vijftig minuten lang met de voeten het publiek, dat daar duidelijk niet mee in zat. Dat van het bekende Pomrad repertoire alleen ‘Pomslap’ min of meer in vaste gedaante de revue passeerde, daar maalde niemand om. Idem voor de cues die tegen het einde van het optreden gemist werden. Of was dat meer een indruk? Met deze Pomrad wordt dat moeilijker en moeilijker om te zeggen.

Meer over Mist Festival 2013


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.