Na de tegenvallende opwarmingsavond van vrijdag, kwam het Sfinks festival op zaterdag en zondag op volle snelheid met de twee gebruikelijke podia en de al even vertrouwde pieken en dalen.

De tweede dag van het Sfinks festival stond in het teken van de dames. Of althans die maakten het mooie weer. Vooral in de Clubtent, want op het grote podium van de Concerttent hadden ze het soms wat moeilijker.

Bij de uit Zimbabwe afkomstige, maar in Nederland verblijvende Rina Mushonga viel het nogal mee. Singer-songwriter Mushonga was op het laatste moment aan de affiche van Sfinks toegevoegd, na het afhaken van de Belgische band Maguaré. Een dijk van een stem kon Mushonga niet ontzegd worden en de gedoseerde inbreng van keyboards en elektrische staande bas bleef smaakvol. Alleen was de link met datgene dat Sfinks normaal gezien voorschotelt soms wat dunnetjes. Die moet zowat uitsluitend in haar afkomst gezeten hebben. Haar songmateriaal was immers van die aard dat het (bang) afwachten was, tot ze een cover van ‘You Don’t Know’ zou inzetten. Op deze manier kan elke artiest als Milow op het Sfinkspodium belanden, zolang die maar niet uit Leuven komt. 

Waar Mushonga nog overeind bleef, kreeg de Koerdische Ayfer Düzdas de volledige rekening gepresenteerd. Zoals te verwachten was, liepen haar tragere Turkse popnummers helemaal verloren in de omvang van de omgeving. Haar groep klonk als een ad hoc ensemble met weinig samenhang tussen de individuele musici. De bijgesleurde drumpartijen hadden weinig tot geen functie en Düzdas zelf had duidelijk problemen met haar intonatie. Net als met haar Engels, want haar bescheiden bindteksten (doorgaans bedankingen) werden vertaald door haar gitarist.

In de snellere songs ging het iets beter, maar de sfeer die haar muziek uitstraalt op de beschikbare YouTube-filmpjes was in geen wegen of velden te bespeuren. In vereenvoudigde setting en in de Concerttent had Ayfer Düzdas meer potten en harten kunnen breken, zoals verschillende van haar collega’s later op de dag bewezen.

In 2009 mocht de van China naar Frankrijk uitgeweken Wang Li het Sfinkspubliek overtuigen dat de mondharp meer is dan een stuk veredeld speelgoed. Dat hij zijn voorstelling kort hield en aanvulde met andere instrumenten bleek toen een goede keuze: het kleurenspel met het kleine instrument was fraai om horen, maar had zeker geen drie kwartier kunnen boeien.

Ayarkhaan (foto: Arne De Crom)
Ayarkhaan (foto: Arne De Crom)
Twee jaar later verschenen de drie dames van het Siberische Ayarkhaan met een gelijkaardige missie op het podium. Het woord missie mag daarbij serieus genomen worden. De traditionele klederdracht, de onbewogen houding op de scène, de afwezigheid van bindteksten en de gedisciplineerde en gecoördineerde manier van groeten gaven hun concert een rituele ernst die muzikaal vertaald werd in een indringende precisie.

Net als bij Wang Li was hun muzikale arsenaal uitgebreider dan alleen de mondharpen. Naast de opvallend realistische imitaties van natuurgeluiden (waaiende wind, fluitende vogels, hinnikende of galoperende paarden) bleken de dames vooral al zingend goed uit de verf te komen. Hoewel de melodielijnen doorgaans eenvoudig bleven, werden ze gekleurd door de typerende hikjes (korte knikjes naar boven als bij een overslaande stem) die in hun snelheid perfect getimed uitgevoerd werden. Op deze manier werden unisono gezongen passages al indrukwekkend, een effect dat nog vergroot werd bij het gebruik van eenvoudige meerstemmigheid.

In hun mondharpgebruik toonden de drie dames zich al even muzikaal. Door het spelen met kleur, ritme, toonhoogte(suggesties) en vooral dynamiek bouwden ze als trio een verrassend rijk klankpallet uit dat moeiteloos veranderde van Aphex Twin-elektronisch naar beiaardachtig.

Afzonderlijk waren de verschillende bouwstenen van hun muziek fraai om horen, maar wanneer de dames overgingen tot het incorporeren van de verschillende elementen in één song werden hun mogelijkheden pas echt duidelijk. De quasimagische verhalende kracht die van deze stukken uitging, maakte van hun optreden een van de meest beklijvende optredens van het Sfinks festival.

Snaarmuziek uit het Verre Oosten blijft voor vele westerlingen een harde noot om kraken. Zelfs wanneer er moderne composities op gespeeld worden, zoals bij Wu Fei en Min Xia-Fen. De beperkte dynamische mogelijkheden van de traditionele instrumenten komt voor aan grote contrasten gewende luisteraars vaak eentonig over. Wanneer deze muziek dan in een vaak wat rumoerigere festivalcontext gebracht wordt, is het nog maar afwachten wat er van overblijft.

De Zuid-Koreaanse Sooeun Kwak nam voor Sfinks de uitdaging aan en verscheen met haar studenten in een ensemble van vier gayageums (Koreaanse citers) die sporadisch aangevuld werden met bescheiden percussie. De melodische, fijngevoelige en breekbare natuur van de muziek (arrangementen of comosities van Sooeun Kwak zelf) had het niet altijd gemakkelijk in de grote tent. Zeker bij de inzet van de verschillende stukken, waarbij Kwak doorgaans de melodie op zich naam (verdubbeld door een studente achter haar) en de andere gayageums een begeleidende plaats innamen. Wanneer de muziek verder ontwikkelde en elke speelster een volwaardige rol kreeg, werden de kwaliteiten van de muzikanten en de muziek duidelijker. De verschillende partijen haakten naadloos op elkaar in, waardoor een vloeiend samenspel ontstond dat voor de meest meeslepende passages van het concert zorgde.

Op deze momenten klonken de composities het meest Aziatisch, waar er op andere plaatsen al eens westerse elementen konden doorschemeren, zoals het bluesachtige begeleidingspatroon in het openingsstuk. Het fraaiste moment van het hele concert werd echter verzorgd door het solostuk van Sooeun Kwak zelf. Haar delicate timing en volwaardig tweestemmige spel, lieten horen wat de mogelijkheden van de veelsnarige gayageum en haar bespeelster zijn.

Sooeun Kwak (foto: Arne De Crom)
Sooeun Kwak (foto: Arne De Crom)
Voor het laatste stuk, terug met de groep, schakelde Kwak een versnelling hoger. Met een melodie die schatplichtig was aan ‘Polovtsiaanse Dansen’ van Borodin en verrassende, maar strak uitgevoerde accenten die aan Stravinsky deden denken, zorgde het ensemble van Sooeun Kwak alsnog voor een spectaculair slot. Althans voor wie de beperkte volumemogelijkheden van de gayageums er bij wilde nemen.

Het optreden van de Tunesisch-Belgische zangeres Ghalia Benali was op voorhand aangekondigd als een herneming van haar project ‘Roméo & Leila’ waarvan de cd onlangs opnieuw werd uitgebracht. Benali hield zich niet aan de “afspraak”, al waren er waarschijnlijk weinig bezoekers die daarom gemaald hebben: niet zozeer omwille van het niet gebrachte repertoire, wel om wat er voor in de plaats kwam.

Ud-speler Moufadhel Adhoum en bassist Vinçent Noiret trokken het optreden op gang met ‘Qadheet Hayat’ waarin Benali in de huid kroop van de legendarische Egyptische zangeres Oum Kalsoum, zoals ze ook doet op haar meest recente album. Het perfect geoliede samenspel tussen haar bandleden en zijzelf werd meteen duidelijk en zou een grote invloed hebben op het hele optreden. Er was geen speld tussen te krijgen: Beanli en Adhoum voelden elkaar naadloos aan en ook de andere muzikanten vonden blindelings hun plaats en weg in de nochtans niet altijd even vanzelfsprekende arrangementen. Zelfs de drumpartij (doorgaans een overbodige aanvulling op de al aanwezige percussie) werd verteerbaar, hoewel niet noodzakelijk. Daarvoor had de combinatie van ud, cello, bas en percussie al meer dan genoeg drive.

Ghalia Benali (foto: Arne De Crom)
Ghalia Benali (foto: Arne De Crom)
Vanaf ‘Quala’Nass’, pas het tweede stuk in de set, werd duidelijk dat Benali het publiek in haar achterzak had. Met elke hip shake trok ze het publiek (en niet alleen het mannelijke deel) meer naar zich toe om het nooit meer los te laten. Als een volleerde tovenares had ze de toeschouwers eender wat kunnen laten doen. Toegegeven: ze maakte het zich ook niet moeilijk. Door voornamelijk te kiezen voor energieke stukken bracht ze een echte festivalset die naar een kolkend hoogtepunt geleid werd.

Niet er muzikaal iets op af te dingen viel. Stukken als ‘River’ en ‘Ya M’safer’ werden met al hun hoekige ritmes, breaks en tempowisselingen genadeloos precies de tent in gemikt. Het was daarbij alleen jammer dat het publiek niet kon kennismaken met de meer ontroerende kant van Benali’s muziek. Het gewillige publiek had het beklijvende slot van ‘Roméo & Leila’ zeker ook gepikt en het had haar rol als diva en publieksbezweerder zeker niet minder eer aangedaan. Benali koos echter voor een andere weg die ze muzikaal overweldigend aflegde.  Het was trouwens nog maar de vraag of bezoekers die een andere mening toegedaan waren deze ook hardop hadden durven verkondigen na het optreden. Zoals gezegd: Benali kon alles doen met het publiek. Maar dan ook echt alles.

De inzet van de laatste dag in de Clubtent leek op papier sterk op peperkoek met curry en ketchup, afgezoomd met een toefje slagroom. De combinatie van sax, dwarsfluit, tabla en Fender Rhodes waarmee het Nederlandse Windstreken kwam aanzetten, kon bezwaarlijk standaard genoemd worden. Bovendien werd het pallet van de het trio nog uitgebreid met de aanwezigheid van ud-speler Kamal Hors. Toch werkte de muziek van het viertal meer dan behoorlijk, voornamelijk door het secure samenspel. Hierbij viel vooral de rol van Sebastiaan van Delfts Fender Rhodes op. Of beter: niet op, want waar een klavierinstrument omwille van de harmonische mogelijkheden vaak dominant kan worden, wist van Delft zich hier mooi en bescheiden in te passen in het geheel.

De kwaliteiten van het ensemble werd voornamelijk getest en uitgespeeld tijdens de composities van Hors. Met korte, vinnige bewegingen waren het zijn stukken als ‘Houza’ (de titeltrack van hun laatste cd) en ‘Harraga’ die het concert tot leven brachten. In de nummers van andere muzikanten, werd de melodievoering wat breder en rustiger. Dat leverde in het middeleeuwse geïnspireerde ‘Bicinium’ een knap resultaat op, maar ‘For the Young Ones’ (gespeeld zonder Hors) zat bij momenten op het randje van het zweverige, waardoor zeker nog niet de smaak, maar toch wel de vage geur van ketchup en curry opdook.

Een opgebruikt en goedkoop gezegde wil dat “minder meer is”, maar de komst van Kamel Hors bij Windstreken bewees dat “meer” soms ook echt “meer” kan zijn. Helaas ging hetzelfde niet op voor het concert van de Chinese singer-songwriter Mamer. Of zo was het althans aangekondigd in het programma. Mamer had echter andere ideeën en sleurde in zijn bagage enkele muzikanten mee die heel andere plannen hadden dan de cd ‘Eagle’ liet vermoeden. Op dit album kiest Mamer voor een meer rootsgetint geluid, maar op het podium zou het heel anders uitpakken.

Met basgitaar, elektrische gitaar, één traditioneel snaarinstrument en een percussionist die zijn drumstel aanvulde met van het terrein geplukte hekken verschoof de muziek eerder richting donkere, monotone pseudo-industrial. Echter zonder dat de impact van de “echte” industrial ook maar ergens benaderd werd. Het geintje van het spelen op de hekken was na twee nummers tot op de draad versleten en echte songs om het verlies te compenseren had de groep niet in huis. Het optreden kabbelde bij gevolg braaf naar het einde. Al valt te betwijfelen dat het brave echt de bedoeling van de bandleden was.

Khaira Arby (foto: Arne De Crom)
Khaira Arby (foto: Arne De Crom)
En de vrouwen? Hun overwicht van de tweede dag werd tijdens de laatste gebroken, maar kwalitatief moesten ze niet onderdoen voor hun mannelijke collega’s – hoewel van sommige meer verwacht had mogen worden. Bij de Malinese Khaira Arby hadden die hoge verwachtingen vooral te maken met de schitterende cd ‘Timbuktu Tarab’ die ze in 2010 had uitgebracht. Volledig in de lijn van haar bekendere, mannelijke landgenoten als Toumani Diabaté warmde ze haar muziek op met de typische, bruisende en gelaagde ritmiek om die af te werken met tintelende melodieën van gitaar en ngoni.

Op Sfinks zette ze de thermostaat een graadje lager. Door te werken met slechts één percussionist die dan doorgaans nog achter een drumstel zat (waar hij gelukkig wel meer dan de klassieke, steriele grooves uit sleurde) en het thuis laten van de ngoni, moest de muziek het met enkele laagjes minder stellen. De vrijgekomen ruimte werd opgevuld door een erg gretige gitarist die zijn rockgeluid, prominenter aanwezig dan op de cd, goed kon integreren.

Op de kracht van Arby’s stem werd gelukkig niet bezuinigd, hoewel het terugbrengen van het achtergrondkoor tot één of twee zingende gitaristen de groep wel wat impact kostte. Wonder boven wonder tastte het terugschroeven van de middelen de knappe architectuur van de songs niet aan. De verschillende geledingen met soepele tempowisselingen en veranderingen van ritmes en riffs bleven aanwezig en zorgden voor een al bij al knap golvend concert. Dat het niet helemaal bracht wat er van verwacht kon worden, was echter maar voor 30 procent op rekening van de podiumprestatie te schuiven. De overige 70 lag bij de overweldigende plaat. En net die kon aan de cd-stand gehaald en mee naar huis genomen worden. Beter zo dan andersom.

Liliana Saumet (foto: Arne De Crom)
Liliana Saumet (foto: Arne De Crom)
Meer girl power in de Concerttent was er met de hyperactieve vocaliste Liliana Saumet van Bomba Estéreo. Beter dan hun collega’s en landgenoten van Systema Solar op zaterdag, sloegen deze Colombianen er in de populaire cumbia overtuigend naar een live setting te vertalen. Met een drummer die energiek uit de hoek kwam en het overwicht van gitaar en bas op de elektronica, had de set van Li en haar drie mannelijke collega’s een sterk live gevoel. Wat begon met een song gebaseerd op mistige, bijna soundscape-achtige electro groeide uit tot een stomende set, een dolle treinrit waarin pas na goed drie kwartier een eerste gemakkelijke fourbeat losgelaten werd en die in tussentijd nog even langs een cumbia-gepimpte versie van ‘Pump up the Jam’ passeerde.

De muzikale ambities van het kwartet vertaalden zich niet alleen in een onstopbare drive, maar ook in het aan elkaar rijgen van de nummers, waardoor de set haast een continue stroom werd met heel wat verandering en evolutie. Naar het einde toe misschien zelfs iets te veel, want door het zowat elke minuut bijsturen van de richting, kreeg het muzikale verloop ook iets vrijblijvend. Met een compacter gespeeld ‘Fuego’ zette de groep echter een mooi orgelpunt achter een concert dat die naam echt waard was.

De dame die op de slotdag van Sfinks het publiek het meest naar haar hand kon zetten, was Anna Witczak, frontvouw van het Poolse Dikanda. Met een uur aanstekelijke folk vol Balkanverwijzingen en hier en daar wat Oosterse tinten raasde Diakanda over de bezoekers. Verrassen deed de set allerminst, maar ze werd zo overtuigend en sterk gebracht, dat het leek alsof het allemaal niets was. Een argeloze bezoeker kon zo de indruk krijgen dat hij moeiteloos mee zou kunnen draaien in de band, al zou in dat geval na de eerste intro al blijken dat die zich toch wat overschat had: de groep dankt het speelse gemak immers aan de individuele klasse van de muzikanten en het jarenlang samenspelen.

Anna Witczak (foto: Arne De Crom)
Anna Witczak (foto: Arne De Crom)
De muzikale motor van de Dikanda bestond uit een mannelijk contrabas-gitaar-percussietrio dat vanuit de tweede lijn opereerde. De voorste gelederen werden gevormd door een triumviraat vrouwelijke vocalisten, waarvan Witczak ook accordeon speelde, Katarzyna Dziubak verdraaid goed met een viool overweg bleek te kunnen en Katarzyna Bogusz zich beperkte tot zingen. Zo vanzelfsprekend als het samenspel van de groep op haar plaats viel, zo natuurlijk was de samenzang van de zangeressen. Ook het spektakel draaide als een goed gerodeerde machine, waardoor Mitczak geen enkele moeite had om het publiek overeind te krijgen. Opvallender was dat ze tijdens de verstilde momenten, ook laat in het concert, de luisteraars aan de muziek kon kluisteren, wat resulteerde in enkele magische momenten die surrealistisch moeten hebben aangedaan voor wie op zo’n moment voor het eerste de tent binnen wandelde. Zeker in combinatie met de spontane, voor de hand liggende muziek van het zestal.

Voor de laatste concerten van het Sfinks 2011 verschoof de aandacht exclusief naar het mannelijke geslacht. In de Clubtent was het afronden van het programma gereserveerd voor het ensemble van Faiz Ali Faiz. Qawwali-zangers liggen goed in markt bij de bezoekers van Sfinks, ondanks het minder voor de hand liggende repertoire. De overleden grootmeester Nusrat Fateh Ali Khan deed het festival twee keer aan en in de clubtent kan deze muziek tot haar recht komen.

Dat de zetels niet bezet bleven tot op het einde van het concert was al even voorspelbaar. De religieuze qawwali-gezangen duren al snel een twintig minuten per muziekstuk en hebben een vorm waarin niet-ingewijden gegarandeerd verdwalen. Het was bij Faiz Ali Faiz niet anders, wat zijn optreden tot een ware belevenis maakte.

Met vier gezangen en zonder uitleg of commentaar wist hij zijn concertduur ruim te vullen, wat hem zowat de hardst werkende muzikant van de Sfinksaffiche maakte. Hoewel duidelijk niet helemaal goed bij stem (vooral in het eerste deel klonk hij vermoeid in het lage- en middenregister), loodste hij zijn medezangers en instrumentale begeleiders (orgels en tabla) door de muziek.

Faiz Ali Faiz (foto: Arne De Crom)
Faiz Ali Faiz (foto: Arne De Crom)
Na een metrisch vrije intro waarbij de orgels de harmonie openlegden en de antwoordende koorzangers de laatste noot van elke zin van Faiz herhaalden, werd een vast tempo ingezet. Wie dacht dat daarmee het mysterie uit de muziek zou verdwijnen, zat er gelukkig naast. De koorzangers zongen hun refreinen, waarboven en –tussen Faiz zijn vocalises en tekst plaatste. Wat improvisatie leek, bleek voor de getrainde muzikanten op het podium een reeks hooks en cues die ze razendsnel oppikten. Met elke keer dat de muzikanten op een hint van hun leider ingingen, werden de argeloze bezoekers naar een andere kant van de qawwali geleid om daar gedurende enkele minuten gedumpt te worden tot er een nieuwe richtingaanwijzer te horen was.

Zo ontstond een doolhof van terugkerende melodieën, variaties en totale veranderingen. Bovendien zette de ene melodie in voor de andere werd neergelegd, waardoor de muziek ellenlange spanningsbogen kreeg die soms tien minuten doorliepen zonder een echt rustpunt te kennen. Gecombineerd met de misleidende stopplaatsen (met vroegtijdig applaus tot gevolg) en minutieus uitgevoerde ritmisch hoekige passages aan het einde van de liederen werd het concert een uitputtingsslag, maar eveneens een intense ervaring van het soort waar de rituele concerten op Sfinks een patent op hebben.

Door de vertraging ten opzichte van het uurschema in de Clubtent (een euvel dat gedurende het hele weekend de Sfinks-bezoeker teisterde) waren muziekliefhebbers verplicht om keuzes te maken. Het einde van een concert in de Clubtent beleven, betekende het begin van het volgende optreden in de Concerttent missen. Dat heel wat bezoekers van de aanvankelijk tot de nok gevulde Club de tent verlieten voor het einde van Faiz’ optreden had daarom op het conto van Afrocubism geschreven kunnen worden. Deze all-star formatie met Toumani Diabaté, Bassekou Kouyaté en Eliades Ochoa speelde het allerlaatste optreden van Sfinks in de Concerttent. Wie echter wat later op het concert van Afrocubism belandde, kon vaststellen dat de tent niet barstensvol stond.

Toumani Diabaté (foto: Arne De Crom)
Toumani Diabaté (foto: Arne De Crom)
Veel zullen de bezoekers zich daar niet aan gestoord hebben: het zorgde immers voor heel wat ruimte om te dansen en daarvoor was de mengeling van Cubaanse en Afrikaanse muziek uitermate geschikt. Het verhaal van het project is bekend: Afrocubism had moeten worden wat Buena Vista Social Club geworden is. Door omstandigheden verdween het Cubaans-Afrikaanse idee naar de achtergrond om pas jaren later opgerakeld en alsnog gerealiseerd te worden.

Met tien op het podium, oogde de multiculturele groep erg kleurrijk en indrukwekkend. Hun rijke en ritmisch geraffineerde muziek klonk iets steviger dan op de fijnmazige, titelloze cd. Echt kolken of knallen deed de band nooit (de twee trompettisten kwamen maar sporadisch in het stuk voor), maar borrelen des te meer. Meer hoefde ook niet met zoveel klassenbakken op een podium. Wie deze grootmeesters samen krijgt heeft aan de instructie “spelen!” waarschijnlijk al genoeg om een deftig optreden te krijgen.

Toch verdween de vaart geregeld uit de show door de overbodige bindteksten. Geinig was de verdubbeling van de kennis van het Nederlands van Bassekou Kouyate (het publiek leerde hem, naast “bedankt” ook maar meteen “amaai”), maar de uitweidingen van Diabaté in het Frans en Ochoa in het Spaans (met de Malinees als tolk) waren minder bevorderlijk. Bedenkingen bij de situaties tussen Vlamingen en Walen (opvallend lauw onthaald door het publiek) of ecologische wantoestanden waren te voor de hand liggend om echt betekenis te krijgen.

Zo werd het optreden een verzameling van mooie muzikale momenten: een knappe compositie als ‘Nimi Diyala’, het nummer ‘Mali Cuba’, waarin het ‘La Bamba’ cliché door de mix van Afrikaanse en Cubaanse muzikanten tot leven werd gewekt, ‘Djelimady Rumba’, met prachtige percussie en vooral de sprookjesachtge kora, en het aanstekelijke ‘A La Luna Yo Me Voy’ dat als afsluiter diende van het reguliere deel van het optreden. Een bisnummer en tot twee keer toe een extraatje van de overijverige percussionisten vormden de te verwachten play offs. Soms zijn ook grote muzikanten ook gewoon gewoontedieren.

 

Meer over Sfinks 2011: Van Ayarkhaan tot Afrocubism


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.