In tegenstelling tot wat men uit de vroegste, romantische werken van Arnold Schönberg denkt te kunnen afleiden, beschouwde de componist zich niet als een erfgenaam van de traditie van Richard Wagner. Wel zou Schönberg zijn hele leven lang het werk van Johannes Brahms in bescherming nemen en erop wijzen dat ook die componist, die zelfs door tijdgenoten dikwijls verweten werd hopeloos verouderde muziek te schrijven, een vooruitstrevende geest was die zichzelf constant bleef vernieuwen. In 1937, toen Schönberg als banneling in Amerika verbleef, zou hij zelfs Brahms' eerste pianokwartet schitterend orkestreren. Naar eigen zeggen had Schönberg daarvoor drie motieven: hij hoorde het werk graag, het werd te weinig opgevoerd en als het gespeeld werd, waren er problemen met de balans tussen pianist en strijkers, aldus de componist.
Kort voor de Tweede Wereldoorlog had Schönberg echter al een geheel eigen idioom uitgewerkt, gegrondvest op totaal andere harmonische principes, maar hij gaf te verstaan absoluut niet de bedoeling te hebben het stuk te "herwerken" volgens zijn eigen denkbeelden rond harmonie. Het moest een conventionele orkestratie worden die Brahms zelf zou kunnen gemaakt hebben, als hij in 1937 zelf nog zou geleefd hebben, zo verklaarde Schönberg. Het resultaat is enorm dynamisch en kleurrijk, hoewel gediscussieerd kan worden over de gedeeltelijke teloorgang van de intimistische uitwerking van het uitbundige eerste pianokwartet. De orkestratie getuigt echter van een enorme inleving en studie van de manier waarop Brahms zijn eigen orkestwerken schiep. De stijl van de eerste drie delen ligt volledig in de lijn van de symfonieën en het finale rondo lijkt met uitzondering van wat xylofoonklanken op zijn eigen orkestraties van de Hongaarse dansen.
Dat het werk weinig wordt uitgevoerd is onbegrijpelijk. Van de zeldzame opnames die ervan verschenen zijn, dateert de bekendste van twintig jaar geleden en ook hier dirigeerde Simon Rattle, weliswaar het City of Birmingham Symphony Orchestra. Dat Rattle dit werk nog eens opneemt, deze keer met de Berliner Philharmoniker, is een waar godsgeschenk. Wie zijn uitvoeringen kent van de vier symfonieën, kan alleen maar juichen bij alles wat nog meer van Brahms verschijnt onder zijn baton. Waar in de symfonieën gloedvolheid en helderheid werden gekoppeld aan gedrevenheid en spanning, zo geschied ook in deze orkestratie van het pianokwartet. De Berliner verbluft opnieuw door zijn onverbeterbare sonoriteit en overvloed aan topsolisten bij de blazers.
Als overgang tussen de Brahms-bewerking en Schönbergs spitante 'Kammer-symphonie', brengt Rattle het weinig opgevoerde 'Begleitmusik zu einer Lichtspielzene, opus 34'. De opkomst van de cinema eind de jaren '20 intrigeerde Schönberg mateloos en in dit sterk atonale werk wilde de componist enkele "typische cinemasferen" capteren. Het grote gebaar dat Rattle in het openingswerk met fenomenaal evenwicht blootlegt, ruimt in de 'Accompanying Music to a Film' plaats voor een prachtige detailwerking, die getuigt van groot inzicht waarmee de complexiteit van het werk schijnbaar eenvoudig wordt ontleed. De muzikanten, wier functies in het geheel door de dirigent manifest worden gemaakt, haken naadloos op elkaar in en brengen zo een erg natuurlijke lezing tot stand. Het individualistische gaat hier hand en hand met een groter, collectief gedachtegoed, wat resulteert in een uitgebalanceerde lezing met een zeer warme klank.
Dezelfde kwaliteiten keren overigens terug de opname van de 'Kammer-symphonie', die hier niet in de oorspronkelijke, naakte versie voor vijftien muzikanten wordt opgevoerd, maar wel in de herwerking voor groot orkest die Schönberg zelf in 1935 zou schrijven. Het is een stuk dat tussen Schönbergs baanbrekende experimenten (vooral in zijn dikwijls korte pianoliteratuur) en de romantische uitlopers ('Verklärte Nacht' of de 'Gurrelieder') in hangt. Het beste van twee werelden wordt hierin verenigd: een sterk aanwezig gevoel van pathos, opgevuld met vinnige inbreng van hout- en koperblazers. De 'Kammer-symphonie' is een waar monument in Schönbergs oeuvre en het opus 9B, de versie voor uitgebreid orkest, is meer geschakeerd en dus luisterrijker dan het meer intense origineel, opus 9A.
Rattle vertaalt, om kort te gaan, de grote stuwkracht van zijn fenomenale opname met de Brahms-symfonieën naar deze meer complexe muziek, en neemt ook de enorme warmte uit zijn recente Mahler-cyclus mee naar Schönberg. De Berliner Philharmoniker bewijst zijn status van toporkest met een gloeiende, ruim projecterende orkestklank en zorgt ervoor dat deze opname met 'Orchestral Works' een standaardwerk wordt binnen elke Schönberg-cataloog. Een betere opname van deze werken is immers niet denkbaar.