Als de tweede dag van Jazz Middelheim de wenkbrauwen deed fronsen omwille van de muzikale weelde, dan deed de derde dat om een heel andere reden.

Toen Bertrand Flamang enkele jaren geleden het  festival overnam van de VRT, uitte hij het voornemen om op Jazz Middelheim onversneden jazz te programmeren. Met Lady Linn en Jamie Cullum samen op de affiche, is het moeilijk om niet terug te denken aan die belofte.

Toch begon de voorlaatste dag van het festival met een concert dat enkel en alleen in de categorie “jazz” gestopt kon worden. In april was trompettist Dave Douglas – gisteren nog aan zet in het Masada Sextet – naar Antwerpen afgezakt om er gedurende drie dagen met enkele jonge Belgische jazzmusici aan een concertprogramma te sleutelen. Het resultaat kwamen de jonge honden in het bijzijn van de ervaren rot voorstellen. Een soortgelijk project onder leiding van trompettist Peter Evans had vorig jaar een teleurstellend resultaat opgeleverd. Dit jaar viel het beter mee, al was het maar omdat Douglas de zaak stevig in handen nam.

Van jonge Belgische muzikanten wordt wel eens gefluisterd (en zelfs hardop gezegd) dat ze wel kunnen, maar niet durven. Het bleek deels een terechte opmerking, al is het ook begrijpelijk dat muzikanten aan het begin van hen carrière een stapje naar achter willen doen, wanneer ze naast de belangrijkste jazztrompettist van het laatste decennium komen te staan.

Het Pocket Jazz Orchestra bestond naast Douglas uit een klassieke ritmesectie en vijf rietblazers: een bezetting die zich bij uitstek leende voor leuke composities en arrangementen. Die kreeg het publiek ook, met dank aan Douglas de componist. Het puntige en aanstekelijke openingsnummer had zo op het album van Douglas’ Brass Ecstasy gekund en ‘Sycamore’ en ‘My Old Sign’ – met een wondermooie dialoog tussen Douglas en klarinettist Erik Bogaerts – lieten horen dat grote muzikanten niet veel muzikaal materiaal nodig hebben om knappe muziek te maken.  Vooral het doorgeven en canonisch spelen van het laatste thema was een lust om te horen.

In de reeks knappe stukken misstond ook ‘Hunting Season’ van baritonsaxofonist Vincent Brijs niet. Daarna verwaterde het concert wat om pas met ‘Miracle Grow’ van Douglas terug boven te komen. Hier trok de trompettist zelf een indrukwekkende improvisatorische streep die het contrast met zijn medemuzikanten wel erg duidelijk maakte.

De Belgische bescheidenheid bleek inderdaad geen mythe. Douglas moest drummer  Thomas Deckx expliciet aanmanen om wat meer stokebrand te spelen en de blazers bleken vaak niet geneigd om improviserend ver te gaan. Dit probleem werd echter mooi opgelost door de solisten te combineren of ze heel korte passages te laten spelen waarbij de ene blazer in de andere overliep.

Van alle Belgen op het podium bleken Nathan Wouters (vorig jaar ook op het podium met Peter Evans) op contrabas en vooral tenorsaxofonist Alban Sarens (Sir Yes Sir) de meest zelfzekere en gretige. Naar het einde toe solliciteerde altsaxofoniste Marjan Van Rompay ook naar een plaatsje bij dit selecte gezelschap. Met een mooie, zachte en zangerige toon die herinneringen opriep aan Lee Konitz liet ze na een aarzelende start enkele fraaie ideeën horen. Jammer dat ze er niet in slaagde een grotere boog in haar solo te leggen.

Over de muzikanten van het Pocket Jazz Orchestra viel dus een en ander te zeggen. Dat hun concert vaak erg genietbaar was bijvoorbeeld, iets wat niet altijd op bleek te gaan voor enkele van hun collega’s die later op de dag veel zelfzekerder zouden uitpakken.

Toen enkele jaren geleden het titelloze debuutalbum van de band TV on the Radio verscheen, kon de verzamelde (kwaliteit)rockpers het niet nalaten om gezamenlijk  “Jaaazzzz” te kreunen. Niet dat de overigens voortreffelijke plaat veel met jazz te maken had, wel integendeel, maar er dwaalde nu eenmaal ergens in een nummer een saxofoon rond en zodoende. Al was het maar omdat “Harmonieorkest van de Gidsen” nu eenmaal minder gemakkelijk kreunt.

Van Lady Linn en haar passage op Jazz Middelheim kon zondermeer gezegd worden dat de link met de jazz steviger was dan bij TV on the Radio. Zeker bij de inzet van haar set, waarin ze in duo te horen was met haar pianist Christian Mendoza – vorig jaar met zijn eigen band nog tekende voor een van de leukste optredens van Gent Jazz. Helaas bleek een duidelijke band met jazz nog geen garantie op muzikale kwaliteit.

Dat heel wat nummers eerder vintage of zelfs gewone pop waren dan jazzgerelateerde songs was nog het minste probleem. Zowel de stem van Lien De Greef  (die nuance en diepgang mist om songs te kunnen dragen) en de eendimensionale arrangementen (unisono, te simpel geharmoniseerde of zelfs overbodige blazers) ontnamen de muziek alle opwinding. De solistische prestaties van de muzikanten lagen in dezelfde lijn. Opbouw en muzikale inhoud waren de laatste bekommernis, waardoor de blazers bleven steken in een potent showgeluid of vrijblijvend rondzweefden in de akkoorden. De enige die daar enigszins aan ontsnapte en wat sterker uit de hoek kwam, was Frederik Heirman: niet toevallig op de minder voor spektakel geschikte trombone?

Een a capella gezongen versie van ‘Good Morning’, met de begeleidingsband als vocaal ensemble, kon geen muzikaal soelaas brengen waardoor het hele optreden erg licht uitviel. Voor de Maan- en Marktrocks van Vlaanderen zou dit geen drama zijn, maar binnen de context van Jazz Middelheim, met een publiek dat eerder al Bert Joris, het BJO en een hele schare John Zorn-volgelingen gehoord had, was Lady Linn een miscasting die kon tellen. Al trok het talrijk opgekomen en enthousiaste publiek zich daar weinig van aan.

Moet het dan op Jazz Middelheim altijd raszuivere jazz zijn? Gelet op het profiel van het festival zou een positief antwoord op haar plaats zijn, maar het verleden heeft al bewezen dat groepen die slechts zijdelings met de jazz te maken hebben overeind kunnen blijven tussen de straffere jazzmusici. Dik zijn ze niet gezaaid, maar Dez Mona presteerde het enige jaren geleden, mede dankzij de muzikale kwaliteiten van de individuele bandleden en vooral het persoonlijke gezicht van de groep.

Dat pianist Allen Toussaint en gitarist Marc Ribot ook weinig moeite zouden hebben, was te voorspellen. Met een karrenvracht ervaring en een cv die voor de twee heren samen loopt van Elvis Costello en Tom Waits tot Dr. John en Fats Domino, konden Toussaint (geboren en getogen in New Orleans) en Ribot (een dag eerder nog de ster van Bar Kokhba) voldoende adelbrieven voorleggen om met open armen ontvangen te worden.

Allen Toussaint (foto: Michael Wilson)
Allen Toussaint (foto: Michael Wilson)
Dat ze dat waard waren, maakten ze gedurende een uur ook op het podium duidelijk. Het eerste deel van de set grasduinden de twee in het bluesrepertoire van Toussaints album ‘The Bright Mississippi’: ‘Egyptian Fantasy’, ‘Blue Drag’, ‘Singin’ the Blues’, ‘St. James Infirmary’ en ‘Bright Mississippi’ zelf. Wie gekomen was voor de ruwe variant van deze oermuziek van de Amerikaanse muziekcultuur was er aan voor de moeite. Toussaint en een akoestische Ribot brachten hun blues met finesse en elegantie. Alle valse en geforceerde “echtheid” van getormenteerde uithalen en schuurpapieren vocalen verdween en daarmee ook de al te gemakkelijke clichés.

Het samenspel tussen de twee was fraai om horen, zonder dat de muziek haar eigenheid verloor. De tent van Middelheim werd een bordeel waar elke goedmenende vader zijn zoon naar toe stuurt, omdat het gevaar op syfilis gewoon niet opweegt tegen het opdoen van wat deftige muzikale smaak. Bezoekers die toch wilden brommen dat dit geen echte blues was, moet zich er van bewust zijn dat Toussaint opgroeide in New Orleans en die cultuur dus niet alleen met de paplepel, maar ook met het kraantjeswater heeft binnengekregen. Wie deze man les wil geven in de wortels van de Amerikaanse populaire cultuur zal een deftige stamboom mogen voorleggen.

De 73-jarige Toussaint ontpopte zich ook tot een heerlijk droge entertainer: zijn korte, maar ironische commentaren deden denken aan Leonard Cohen, daarbij geholpen door zijn diepe stemkleur. Pianistiek strooide Toussaint met citaten uit de dodenmars van Chopin of de ‘Habanera’ uit Bizets ‘Carmen’ – een klassieker die ook door Charlie Parker geregeld bovengehaald werd.

Na de bluesepisode verschoof de focus richting gospelpop en R&B. Ribot verruilde zijn akoestisch instrument voor een elektrisch model dat inderdaad beter uitkwam in Toussaints songs  ‘With You in Mind’ en ‘Yes We Can Can’, bekend van de Pointer Sisters. De pianist liet zich hier bovendien opmerken als een hoogst vrouwvriendelijke crooner, met een stem waar de honing afdroop.

Na een korte terugkeer naar de blues met ‘Get Out Of My Life, Woman’ (waarin Toussaint de zin “I got to climb up to the top” illustreerde met een uitgerekt, stijgend pianoloopje) brak het moment van de te verwachten solomomenten aan. Ribot bleek daarin de sterkste of zeker de meest consistente. Zijn indrukwekkende techniek, maar nog meer zijn gevoel voor timing, dosering en bovenal smaak maakten zijn solostukken tot prachtige akoestische miniatuurtjes. Toussaint brouwde een potpourri van Chopins ‘Etude Révolutionnaire’, Brubecks ‘Blue Rondo à la Turk’ en nog een paar dozijn flarden blues, boogie, pop en klassiek. Het was allemaal niet alleen te gemakkelijk, maar vooral ook te lang.

Het beste bleek er wat af en de set kabbelde met een romantisch, maar net iets te zoete ‘Solitude’, de popsong ‘Southern Nights’ en de blues ‘Long Long Journey’ ver over de voorziene eindlimiet. Dat hadden Toussaint en Ribot niet moeten doen. Niet voor de volgende artiest en niet voor de kwaliteit van hun eigen concert dat gedurende het eerste uur ronduit zalig muzikaal amusement was.

Waar Allen Toussaint en Marc Ribot de muziek ontdeden van alle ballast en attitude, ging afsluiter Jamie Cullum de andere richting uit. Net als bij Lady Linn waren her en der bedenkingen te horen bij de programmatie van de pianist-zanger. Was hij wel jazz genoeg? Dat leek bij het openingnummer ‘Just One of Those Things’ van Cole Porter (tevens het eerste nummer op Cullums recentste plaat) nogal mee te vallen: opgepompte Frank Sinatrajazz met plaats voor enkele solo’s. De trompettist en de saxofonist van dienst trokken goed hun plan. Alleen Cullums piano-improvisatie viel bleek uit, een probleem dat zich gedurende het hele optreden zou blijven manifesteren.

Cullum was dan ook aangekondigd als een entertainer en dat liet hij in ‘Just One of Those Things’ meteen zien en horen. Het moet zijn dat er groene zeep op zijn klavier gegoten was en dat er stroomstoten door zijn pianostoel gejaagd werden, want Cullum strooide te pas en te onpas glissandi in het rond en veerde schijnbaar zonder aanleiding met de regelmaat van een klok vinnig van zijn krukje – wie de met zijn kruis tegen de piano schurende Keith Jarrett altijd al een aansteller heeft gevonden: meet J. Cullum.

Eerlijkheid kon Jamie Cullum niet ontzegd worden, want na het eerste nummer werden de maskers meteen afgegooid. Van jazz was geen sprake meer. Alleen zijn versie van ‘What a Difference a Day Makes’ kon nog het etiket jazzy  verdragen. Andere nummers als ‘I’m all Over it Now’, ‘Don’t Stop the Music’, afgebleekte covers van ‘Come Together’ en ‘High And Dry’ en een reeks kleffe ballads waaronder ‘Next Year, Baby’ (dat zo een kerstsingel zou kunnen zijn) hadden ongeveer even veel met jazz te maken als het verzameld werk van Billy Joel. Die bovendien nog steeds de beter songschrijver is.

Waren er dan alleen maar slechte dingen te melden? Voor wie voor de muziek kwam: ja. Wie een leuke show verwachtte kreeg wel waar voor zijn geld. Cullum kroop op de piano, kwam verbaal enkele keren gevat en grappig uit de hoek, knipoogde naar zijn voorganger Toussaint door een blues en Chopins dodenmars even door elkaar te haspelen en wist het kirrende en gillende vrouwelijke deel van het publiek op zijn hand te krijgen door enkele minder essentiële kledingstukken te bedanken voor bewezen diensten.

Wie zich hier nog niet aan geërgerd had, werd verder op de proef gesteld. Alle clichés passeerden de revue: van meeklappen en meezingen tot de enerverende routine van voor- en nazang. Toen Jamie Cullum zijn broer en coauteur van zijn songs op het podium vroeg om een nummer mee te komen zingen, beleefde Jazz Middelheim een heus Koen en Kris Wauters moment. Was het festival hiermee gezakt tot op Sportpaleisniveau? Nog net niet, maar de grote zaal van het North Sea Jazz lag wel al binnen handbereik. Tijd voor de organisatie om de handrem op te trekken.

 

Meer over Jazz Middelheim 2011: The Pocket Jazz Orchestra & Dave Douglas, Lady Linn, Allen Toussaint & Marc Ribot, Jamie Cullum


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.