De laatste dag van Jazz Middelheim kondigde zich aan als een mengeling van onvoorspelbaarheid en te verwachten zekerheden: die laatste, op een uitzondering na, in de positieve betekenis van het woord.
Dat Bert Joris voor de zoveelste keer op Jazz Middelheim stond was er niet aan te horen. Weinig groepen maakten dit jaar zo'n gretige indruk als het Bert Joris Quartet. Met 'Mister Dado' (een nieuw arrangement van het oude, aan zijn pianist opgedragen 'Mister Dodo') werden meteen alle kaarten op tafel gelegd. De constante energiestroom vanuit de immer beweeglijke drums van Dré Pallemaerts danste de tent in en zou later tijdens het optreden meermaals nieuwe horizonten verkennen, voornamelijk tijdens de pianosolo's van Dado Moroni. Onder de trompet van Joris deed Pallemaerts het iets rustiger aan, waardoor de lyrische kwaliteiten van de blazer mooi tot uiting kwamen. Die mooie, zangerige lijnen leken echter even te stokken tijdens 'All of Me'. Na een mooie duointro tussen Joris en bassist Philippe Aerts (een combinatie die ook later op het concert nog uitgespeeld werd) verscheen een moeizaam spelende trompettist die blijkbaar even hetzelfde virusje te pakken had als Enrico Rava een dag eerder. Het was echter snel uitgewerkt en met 'Between Hope and Despair' viel alles weer in zijn plooi.
Bert Joris (foto: Jos L. Knaepen)
Dat Joris' kwaliteiten als componist en arrangeur zijn mogelijkheden als trompettist nog overtreffen is bekend. Ondanks zijn rugzak vol hitwaardige stukken liet hij ook ruimte voor de schrijverskwaliteiten van Dado Moroni, van wie het heerlijk struinende 'Flavio's Circle' gespeeld werd. Hier liet Joris de trompet aan de kant ten voordele van de bugel, het instrument dat ook nu weer bewees de ideale stem te zijn voor deze blazer. Joris kreeg vleugels en zijn zachtheid van toon en fluwelen aanzet kwamen nog meer tot hun recht. Pianist Moroni liet voor zijn eigen stuk alle remmingen achterwege en slingerde zijn solo van een bluesy inzet over klassieke '30s jazz naar een verbluffend virtuoos slot. Naar het einde toe kreeg het publiek het magistrale 'Magone' voorgeschoteld in een niet minder dan subliem arrangement. Zonder dat het tempo bijgestuurd moest worden (doorgaans de truc bij uitstek om een nummer te laten evolueren), maar louter en alleen door het bijhalen, laten wegvallen of doen evolueren van de partijen nam de compositie steeds andere gedaanten aan. Als bisnummer was er het minimalistische, huppelende 'Triple': een aller-charmantste strik rond een cadeau van een concert. Na de passage van het kwartet van Bert Joris werd de laatste dag van Jazz Middelheim in handen gelegd van de Amerikanen, in eerste instantie die van
Jason Moran. Deze pianist stond vorig jaar nog op Jazz Middelheim in het kwartet van Charles Lloyd, maar kwam dit jaar naar de weide met zijn eigen Live: Time-project. Net als op zijn laatste album 'Artist in Residence' kreeg hij op Jazz Middelheim de steun van zangeres (en echtgenote) Alicia Hall Moran, bassist Tarus Mateen en meesterdrummer Nasheet Waits: muzikanten die muziek kunnen
stretchen in diverse richtingen. Het kwartet werd aangevuld met gitarist Bill Frisell die de laatste jaren wel erg veel met zijn neus in de country heeft gezeten, ten nadele van die abstracte, soms zelfs vage manier van spelen die hem vroeger zo eigen was. Welke richting de combinatie zou uitgaan viel dus af te wachten. De roots van de muziek lagen van meet af aan in de gospeltraditie met duidelijke hints richting 'Amazing Grace'. Hier werd meteen de stem van Alicia Hall Moran opgevoerd. Haar klassieke training was hoorbaar in de soms donkere kleuren en het vibrato, maar had niet de "zuiverheid" die doorgaans nagestreefd wordt. Deze hybride kenmerken maakten haar geluid confronterend en hoewel haar inbreng stof voor discussie was, gaf ze het geheel wel een extra persoonlijk gelaat.
Jason Moran (foto: Jos L. Knaepen)
Vanuit de gospelaanzet begon de groep aan excursies in verschillende richtingen die niet altijd even geslaagd waren, maar die het concert wel boeiend hielden. De
spoken word passages misten zonder bijkomende omkadering of situering hun doel, maar de muziek was vaak uitdagend en zorgde voor een bevreemdende sfeer. Unisono gespeelde thema's zweefden rond in vrije structuren, soulvolle grooves verschenen en losten weer op en een repetitieve melodie werd de basis voor een improvisatie. Het indrukwekkendst waren echter de momenten waarop de gospeltraditie werd opgedreven tot psychedelische proporties: extatische hoogtepunten van een heel gevarieerd optreden. En Bill Frisell? Die vond in Live: Time een setting waarin hij door de gospel zijn rootsfascinatie in ere mocht houden en tegelijkertijd zijn tegendraadse muzikale persoonlijkheid kon uitleven. Met zijn abstracte polyfonie en dissonante gewriemel trok hij ongehoorde klankdecors op. Ook Nasheet Waits vond in de muzikale vrijheid een ideaal vehikel, net zoals Moran zelf. Hij kon zijn heel gevarieerde stijl (van groovy naar atonaal) de vrije loop laten zonder dat het encyclopedisch of eclectisch ging klinken. Tussen alle boeiende passages zaten bij dit optreden enkele mindere momenten waarbij de spanning wegzakte en het geheel soms wat kunstmatig aandeed. Werken met teksten blijft een "gevaarlijk" gegeven omdat deze vaak een erg persoonlijke betekenis hebben voor de auteur/uitvoerder, maar het publiek er zonder duiding weinig mee aan kan. Het rondje solo's (waarbij zowat de hele band werd afgegaan) had enkele fraaie momenten en was logisch opgebouwd, maar liep wat verloren tussen de echt intrigerende passages. Het is dan ook te hopen dat dit project nog mag evolueren en dat het Belgische publiek de verdere ontwikkeling ervan mag meemaken. Jazzliefhebbers met een zwak voor duidelijke richting en klare herkenbaarheid hadden het bij Jason Moran niet onder de markt, maar konden voor het volgende optreden hun karretje weer aanpikken. Met het duo
Charlie Haden & Kenny Barron had Jazz Middelheim twee grote heren op de affiche staan die mee verantwoordelijk waren voor de ontwikkeling van de jazz in de laatste decennia van de 20ste eeuw. Onder hun tweetjes wilden ze het echter niet nodeloos ingewikkeld maken en ze leverden een set ongecompliceerde swing waarbij ze elkaar alle vrijheid gaven. Barron legde daarbij volledig de focus op zijn melodische rechterhand en de zangerige bassolo's van Haden werden zo goed als niet begeleid. Dat had de bassist ook niet nodig, want die slaagde er in zijn eentje perfect in om de harmonische structuur van de stukken bloot te leggen, louter en alleen door de melodische lijnen. In vergelijking daarmee speelde Barron wat grilliger, zonder de vloeiende muzikale lijn uit het oog te verliezen. Van muzikale interactie of ellenlange spanningsbogen was geen sprake en het puntje van de stoel was bijgevolg niet meteen de aangewezen locatie om van dit concert te genieten. Daartegenover stond wel een onbevangen muzikaliteit en swingende lyriek die charmant bleef om horen, tot in het bisnummer toe (een lichtvoetige 'Ornithology').
Charlie Haden (foto: Jos L. Knaepen)
Het slotconcert bepalen van een festival als Jazz Middelheim, het blijft een riskante onderneming: het tevreden stellen van zowel de gelegenheidsbezoekers als de jazzliefhebbers is een delicate evenwichtsoefening. Bovendien heeft Jazz Middelheim met legendarische optredens als die van Masada of Ornette Coleman een traditie hoog te houden. Dat die zich niet zomaar laat verder zetten bleek vorig jaar toen Wynton Marsalis erg licht uitviel. De komst dit jaar van David Murray met strijkers in het Spaanse repertoire van Nat King Cole leek op papier niet meteen een garantie op beterschap. Murray heeft al jaren niet meer de verpletterende toon en bijbehorende energie van weleer. Dat kan hem vergeven worden, maar meer en meer lijkt hij ook het muzikale spoor bijster en dit project was daar een helaas voorbeeld van. Natuurlijk klonken de cha-cha-cha's en aanverwanten zwoel en stevig, maar muzikaal was het geheel niet meer dan een tussenstop halverwege een avond in de Copacabana of de finale van het Europees kampioenschap Zuid-Amerikaans stijldansen, inclusief een gastheer in hagelwit pak. De muziek dreef rond in een decor van tien jazzmuzikanten en ongeveer evenveel strijkers van de Filharmonie. Die werden doorheen de twee uur durende set steevast als een ongedifferentieerd klanktapijt gebruikt, waardoor alle nummers in wezen hetzelfde arrangement hadden en het publiek de hele tijd door eigenlijk dezelfde song te horen kreeg. De instrumentale solo's van Murray's kompanen klonken meestal erg lauw en stonden stijf van de clichés, waardoor ze onderling inwisselbaar werden. De opstoten van energie (meestal louter decibels) bleken snel niet meer te zijn dan opkomend machismo en maakten het geheel alleen maar vermoei(en)der, niet levendiger.
David Murray (foto: Jos L. Knaepen)
Het concert werd een spijtig einde van een slotdag die eigenlijk de interessantste dag van het festival geworden was. Of hij ook de beste was, daarover moet nog eens gesproken worden met de eerste, waar Octurn en FES het mooie weer maakten. Dat de optredens van het Erik Vermeulen Trio en het Bert Joris Quartet de echte hoogtepunten waren, zegt wel wat over de kwaliteit van de Belgen op Jazz Middelheim. Helaas kon niet steeds hetzelfde gezegd worden van hun vaak bekendere buitenlandse (lees: meestal Amerikaanse) tegenhangers. Dit neemt niet weg dat de passages van MSG en Jason Moran ook nog even mogen nazinderen, naast verdienstelijke optredens van Dee Dee Bridgewater en Haden & Barron. Hiermee rijst natuurlijk de vraag waar de Europese "buitenlandse" jazz zat. Dat in die regionen erg interessante muzikanten te rapen zijn, is ondertussen algemeen bekend. Deze bron volledig overlaten aan Jazz Brugge lijkt geen goede zaak. Net een festival als Jazz Middelheim, dat bezoekers trekt louter en alleen omwille van de sfeer en de traditie, zou voor de Europese jazz wel iets kunnen betekenen. Of beter: terug iets kunnen betekenen.
Meer over Jazz Middelheim 2009 - Dag 4
Verder bij Kwadratuur
Interessante links