Dit is een cd van contrasten: Schoenbergs 'Fünf Stücke für Orchester op. 16' worden gevolgd door twee orkestraties van reeds bestaande werken. Het cello concerto werd geschreven in 1932 en is een vrije bewerking van een concerto voor klavecimbel van de achttiende-eeuwer Thomas Monn. Schoenberg behield de thematiek, maar orkestreerde voor groot orkest, met xylofoon, klokkenspel, trombones en tuba en verving de weinig geïnspireerde overgangen van het originele concerto met eigen muziek. Uitstapjes in de atonaliteit waagt Schoenberg hier echter niet en de harmonie gaat nooit verder dan wat Brahms zou geschreven hebben. De cellopartij is dan weer bijzonder virtuoos en het getuigt van cellist Fred Sherry's talent dat hij quasi moeiteloos wisselt tussen de dubbelgrepen, flageoletten en pizzicati in zijn partij. Het laatste deel laat trouwens enkele bijzonder geslaagde pizzicato effecten horen, in imitatie van de gitaar in Spaanse flamencomuziek. Sherry's sappige toon klinkt rijk en licht tegelijkertijd en hij bezit een breed kleurenpalet, van een erg zoete klank in het trage deel of een warm middenregister tot een laagte die soms heerlijk raspend kan klinken.

Het pianokwartet op.25 in g klein van Brahms orkestreerde Schoenberg enkele jaren later, in 1937. Hier behield hij trouw elke noot die Brahms schreef, al klinkt de bewerking, voor uitgebreid orkest, behoorlijk anders dan Brahms' origineel voor piano, viool, altviool en cello. Deze orkestratie wordt niet door iedereen gesmaakt en er zit inderdaad een zekere inconsistentie tussen de muziek, die duidelijk als kamermuziek bedoeld werd, en de grote bezetting die Schoenberg gebruikt. Maar het is alleszins een briljante en virtuoze orkestratie geworden, die niet zelden knappe momenten bevat. De mars uit het derde deel, mysterieus en gedempt in het origineel, neemt in Schoenbergs bewerking het karakter van een vrolijke fanfaremars aan, met triangel, cimbalen, trompetten en kleine trom die wat aan Mahlers volksmuziek doen denken. Toch bereikt Schoenberg erg vaak Brahms' orkestklank, zoals in het begin van het eerste deel, waar het mineurthema warm in de strijkers weerklinkt of in het derde deel, waar een rustige hoornsolo gevolgd wordt door hetzelfde thema, zacht en delicaat in de hobo. Het laatste deel, met zijn dominerende koperblazers en xylofoonsoli toont ons dan weer dat deze bewerking tot de twintigste, en niet tot de negentiende eeuw behoort.

Stravinski-kenner Robert Craft is ook geen onbekende met Schoenberg en interpreteert de 'Fünf Stücke' heel transparant en lyrisch. De gave om deze vrij hermetische muziek niet alleen technisch op te bouwen, maar ook muzikaal interessant te houden is niet aan iedereen besteed. Craft houdt echter Schoenbergs muziek heel verstaanbaar. En het London Symphony Orchestra, dat deze stukken inspeelde, (het Philharmonia Orchestra nam het concerto en het pianokwartet voor haar rekening) is in topvorm, met krachtige koperblazers in het eerste deel en delicate strijkers en houtblazers. Bovendien wordt elke fijne ritmische nuance, drieledig tegen twee-, vier- of vijfledig, uiterst accuraat weergegeven. Hoofd- en nevenstemmen bewegen zich moeiteloos van het ene instrument naar het andere, zonder dat de soms hectische begeleiding haar ooit overstemt. Hierdoor komen de 'Fünf Stücke für Orchester' eigenlijk verrassend klassiek en verstaanbaar over.

Deze laatste telg in een hele reeks van Schoenbergs orkestwerken die Naxos uitgeeft, voldoet beslist aan de hoge standaard van de reeks. Craft bewijst zich nogmaals als een gedroomde dirigent voor twintigste-eeuwse muziek en de twee orkesten onder zijn leiding hebben geen moeite zijn visie op de muziek waar te maken.

Meer over Arnold Schoenberg


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.