De derde dag van TRANSIT moest de grote finale worden met de passage van het al meer dan vijfentwintig jaar bejubelde Ensemble Intercontemporain. Het Franse kamerorkest maakte van de slotdag een onvergetelijk evenement, geholpen door een strijkkwartet en enkele indrukwekkende tieners.
Na het concert met Arne Deforce en het interactieve online concert gisteren, was het optreden van het Quatuor Danel het derde van het TRANSIT festival waarbij het Luikse Centre Henri Pousseur de elektronische realisatie verzorgde. De problemen die het gisterenavond ondervond bleven nu achterwegen, waardoor het eerste concert van de slotdag meteen een van de betere van het festival werd.
Voor de eerste twee stukken op het programma konden de medewerkers van het Centre Henri Pousseur rustig achterover leunen. Voor het derde strijkkwartet van de Rus Sergej Newski en ‘Interlocking Melodies’ van de Brit Richard Whalley stonden de strijkers van het Quatuor Danel er immers alleen voor. Geen van beide werken stelden de luisteraars zwaar op de proef. Respectievelijk een duidelijke evolutie en heel herkenbare referenties zorgden voor een kader waar het publiek snel in mee kon stappen, gelukkig zonder dat daarbij simplistisch tewerk gegaan werd.
Richard Whalley zocht de toegankelijkheid in een esthetiek die, zoals hij zelf aangaf in het programmaboekje, een hommage vormde aan de muziek van Ligeti. Veel tijd was er niet nodig om echo’s van dit icoon van de twintigste eeuwse muziek te horen. Binnen het kader van de heletoonstoonladder waarop het werk geënt was, schemerde meer dan eens een Hongaars aandoende melodie door. Tot echte volksmuziek liet Whalley het echter niet komen, zijn behandeling bleef uitgesproken die van de “kunstmuziek” met een overduidelijke elegante en bij momenten zelfs zangerige inslag. Ook de taakverdeling binnen het kwartet was hekenbaar: wanneer iemand een expliciete melodielijn neerlegde, beperkten de anderen zich doorgaans tot prikken onder de hoofdmelodie, waardoor die alle kans kreeg om bij de luisteraar door te dringen.
Het tweede deel van het programma zorgde voor enkele markante bochten. Niet alleen werd de elektronica aangesloten, de twee resterende werken kenden op TRANSIT ook hun première. ‘Tilted Pyramids’ van de dertigjarige Belg Maarten Buyl was een compositieopdracht van het festival zelf. Buyl liet duidelijk gespeelde geluiden achterwege en beperkte de vioolklank tot het ruisen van de snaren. Dankzij de versterking geraakten deze doorgaans niet of slechts beperkt hoorbare geluiden tot bij het publiek, waardoor een microscopisch schimmenspel ontstond.
Buyl stelde zich gelukkig niet tevreden met het uitvergroten van de zeldzame klanken. Door contrasten in ritme, stemvoering en de korrel van het geluid (extra jammer dat de eerste viool wat te sterk in de mix vertegenwoordigd was), werd het ruisen gekneed tot nuances die ook in een “regulier” gedacht werk voorkomen. Hoekige, homofone passages contrasteerden met brede lagen die over elkaar geschoven werden. De abstracte en vaak zachte klank van ‘Tilted Pyramids’ vestigde bovendien op een natuurlijke manier de aandacht op de bewegingen van de muzikanten, waardoor het werk haast een volwaardig audiovisueel spektakel werd.
Voor het laatste werk van het concert werd opnieuw een beroep gedaan op een Belgische componist. Reeds twaalf jaar werkt Jean-Luc Fafchamps aan zijn ‘Lettres Souffies’, een reeks van achtentwintig composities, elk losjes geïnspireerd door en genoemd naar een letter van het Arabische alfabet. ‘Letter Souffie: Kh(à)’ voor strijkkwartet en elektronica beleefde in Leuven haar creatie en bleek in de lijn te liggen van Fafchamps andere ‘Lettres’. Een spel van harmonie en kleur bepaalden het verloop van het werk, van de ijle hoogte en de schaamteloos consonante fragmenten tot de filmische grootsheid waarin zelfs een strak afgelijnde en regelmatige metriek opdook.
Van alle componisten die het Quatuor Danel speelde, was Maarten Buyl met zijn dertig veruit de jongste. Wie in de “klassieke” muziek drie decennia op de teller heeft staan, geldt als aanstormend talent, wie dat op Pukkelpop heeft, is een gevestigde waarde of maakt een zoveelste comeback. Toch ziet TRANSIT “de jeugd” al jaren niet louter door de bril van haar specifieke muzieksector. Met pedagogische projecten -dit jaar waren het er zelfs twee- is er aandacht voor wie nog niet zelf met de auto tot in Leuven geraakt.
TRANSIT leidt echter niet aan het jeugdfetisjisme waar heel wat andere organisatoren last van hebben. Hier geen verbreding of nivellering om jongeren naar de zaal te lokken. De jeugd wordt hier niet gezien als potentieel koopvee, maar wordt het podium op gestuurd. Een organisatie die daar al eerder indrukwekkende resultaten mee behaalde is het ensemble Nadar dat met de Nadar Summer Academy op het einde van de zomer opnieuw een stageweek organiseerde rond hedendaagse muziek.
Vorig jaar vond het toonmoment plaats tijdens het What’s Next festival, dit jaar bood TRANSIT de jongste garde een podium. Het resultaat was een volwaardig concert, waarbij de veertien- tot achttienjarigen (en hun coaches) geen genoegen namen met “goed bedoeld”, maar resoluut voor kwaliteit gingen. Geen halfgevulde zaal waarbij het publiek bestond uit trotse ouders, maar een bijna volgelopen Soetezaal met het internationale publiek dat TRANSIT eigen is; geen halfslachtig programma, maar een repertoire dat net zo goed op de reguliere affiches had kunnen staan.
Varèse’s ‘Density 21,5’ en Berio’s vioolduo’s golden zelfs als “oude kost”, geplaatst naast Stefan Prins’ ‘Piano Hero #1’, twee ‘Popular Contexts’ van Matthew Shlomowitz of een deel uit Peter Ablingers ‘Voices and Piano’: werken die voldoende zijn om de gemiddelde conservatoriumstudent te ontmoedigen. Net dat repertoire horen spelen door tieners die het met de naturel doen waarmee hun leeftijdsgenoten sonates van Mozart of ‘Someone Like You’ spelen is en blijft een unieke ervaring. Dat deze jongeren niet terugschrikken van het werken met speciale effecten, elektronica en het zelf aan de slag gaan met technologie maakt de Nadar Summer Academy tot een onbetaalbaar initiatief: niet alleen voor de betrokkenen, maar zelfs voor een gewoon concertpubliek. Hopelijk waren de muzikale hogeschoolopleidingen verstandig genoeg om een delegatie af te vaardigen.
Voor het slotconcert van TRANSIT verliet het festival het kunstencentrum STUK. Begrijpelijk, want wie jaren spaart om het befaamde Ensemble Intercontemporain naar Leuven te halen, mag rekenen op een opkomst die groter is dan de zalen aan de Naamsestraat kunnen herbergen.
Het begon allemaal exotisch met ‘Gougalon. Scènes de Théâtre de Rue’ van Unsuk Chin. De Zuid-Koreaanse baseerde dit stuk op haar jeugdherinneringen aan Seoel. De herkenbare melodie en ritmiek deed vaag denken aan Bartóks ‘Wonderbaarlijke Mandarijn’, maar dan met de puntjes wat scherper bijgeslepen: niet wat orkestrale kracht betrof, maar wel qua harmonie en melodievoering.
Tot de grote dramatiek van de Hongaar liet Chin het echter nooit komen. De muziek was nu eens statig ritueel, dan weer walsend, waarbij de percussie bij momenten een centrale plaats toebedeeld kreeg: klassiek melodisch slagwerk, maar evengoed een reeks min of meer gestemde blikken. Mede hierdoor werd haar vierdelige compositie een kleurrijke bedoening die een groot publiek kon aanspreken. Temeer daar ze pas tot in het laatste deel ‘Dance Around the Shacks’ wachtte om over te gaan tot een gelaagde complexiteit, waardoor het stuk meteen eindigt met het wildste dat het te bieden had.
Het tweede stuk voor de pauze was ‘Fêtes à Tension: (les) Eaux Marchent’ van Luc Brewaeys. Het werk, geschreven in opdracht van het Ensemble Intercontemporain, beleefde in Leuven haar première en liet een geluid horen dat van begin tot einde de signatuur van de Belgische componist droeg. Door het werken met brede klankvelden kreeg de muziek opnieuw dat typerende, statische karakter, zelfs in het nochtans virtuoze en beweeglijke eerste deel.
De energieke activiteit bleef gevangen onder een stolp, alsof het binnenste van een ijsblok gesmolten is en het er wemelt van de beweging. Het bezorgde Brewaeys' compositie uiteraard ook een stevige homogeniteit, ondanks de contrasten in klankkleur en dynamiek. Die echt tot op de spits drijven deed Brewaeys niet. Daarvoor werd het ensemble te veel als geheel en zelfs als blok gebruikt. Echte individuele kleuren werden zelden uitgespeeld.
Opmerkelijk waren de muzikale citaten die in het werk opdoken. Dat hij zich ver hield van de muziek van Mozart en Schubert was, gelet op Brewaeys' muzikale voorkeur, niet verwonderlijk. Flarden Ives, Berg en zelfs het overbekende motiefje van het eerste deel uit Beethovens vijfde symfonie vonden wel hun weg in de partituur: duidelijk herkenbaar, maar niet tot in den treuren herhaald. Er mocht al eens gelachen worden, maar het uitleggen van de grap hoefde nu ook weer niet.
Dat op het einde ook nog even een snuifje Debussy het werk binnensloop, maakte de cirkel rond. De geest van de door Brewaeys bewonderde impressionist waarde meer dan eens rond in ‘Fêtes à Tension: (les) Eaux Marchent’ en als sluitstuk van een rondje muzikale namedropping kon de expliciete verwijzing naar de Fransman dan ook gerust dienen als handtekening van Brewaeys zelf.
De contrastwerking tussen individuele musici versus diverse combinaties van instrumenten gaf het werk een extra dimensie, waarbij Poppe opvallend creatief omsprong met de orkestratie: niet zo expliciet kleurrijk als Chin, maar daarom niet minder goed doordacht. Door het handig doorspelen van de melodie van het ene instrument naar het andere zweefden de lijnen letterlijk door het orkest, waardoor niet alleen de kleur, maar ook de plaats in de ruimte veranderde. Bij momenten leek het Ensemble Intercontemporain zelfs te swingen, maar dan wel eerder in de geest van Hindemith en Stravinsky dan in die van Duke Ellington. De klarinettist van dienst voelde de groove in elk geval duidelijk, gelet op zijn lichaamstaal.
Met herkenbaar muzikaal materiaal en een toonspraak die soms deed denken aan Bartók of de Stravinsky van ‘Petrouchka’, maar dan met een onmiskenbaar eenentwintigste eeuwse update, liepen de verschillende delen van ‘Speicher’ naadloos in elkaar over. De kwaliteiten van het Ensemble Intercontemporain en dirigent Jurjen Hempel kwamen hier pas echt duidelijk naar voor. De mood swings uit het laatste deel zorgden voor een haast zappend effect en helemaal op kruissnelheid negeerde de muziek alle stoplichten en verkeersregels. Alleen de autoriteit van agent Hempel leek nog van tel.
Op veilig spelen was er voor het Ensemble Intercontemporain niet bij. De vanzelfsprekendheid in de precisie van uitvoering kon niet verbergen dat de risico’s aanzienlijk waren. Met het hoofd vooruit raasden orkest en dirigent naar het einde, waarbij ze, zonder zich over te moeten geven aan monstervolumes, de muziek stevig in het rood joegen. En de bezoekers in de touwen.
Het Ensemble Intercontemporain en Enno Poppe lieten zich andermaal horen als een ensemble, respectievelijk een componist uit de Champions League van de hedendaagse muziek. Ze bezorgden TRANSIT een droomfinale die op het scherp van de snee uitgevochten werd.