Vrijdag was pianodag op Gent Jazz, met een Belg en twee Amerikanen die telkens in een eigen setting te horen waren.
Als de bezettingsgraad van de VIP-tribune volgens de regels van de omgekeerde evenredigheid een graadmeter is voor de kwaliteit van het optreden, dan beloofde het concert van de Christian Mendoza Group een voltreffer te worden. Met negen blauwe stoeltjes bezet scoorde hij even goed (zelfs nog iets beter) dan Ornette Coleman tegen het einde van zijn optreden. Mendoza was met zijn band Bender Banjax laureaat van Jong Jazztalent in 2008. Datzelfde jaar formeerde hij een andere groep en in die bezetting stond hij op Gent Jazz. Met vijf composities van Mendoza’s hand werd een uur gevuld met muziek die elke keer opnieuw door de vingers glipte. Door de composities en de geïmproviseerde commentaren van de bandleden veranderde het geluid permanent van vorm, waarbij de complexiteit en de finesse dicht in buurt kwamen van klassieke kamermuziek. Mendoza was creatief met canonstructuren en maakte gebruik van de mooie kleurwerking met fluit, altsax (Ben Sluijs), klarinet en tenorsax (Joachim Badenhorst), wat meteen een goed biotoop vormde voor het kleurrijke drumspel van Teun Verbruggen.
Christian Mendoza (foto: Jos L. Knaepen)
Vanzelfsprekend was de muziek niet te noemen, soms zelfs eerder gesloten, maar wie de moeite deed om bij de les te blijven, werd beloond. Mendoza’s composities zoeken en vinden een balans tussen strak uitgeschreven materiaal en soms erg vrije improvisatie. Het resultaat waren lang uitgerekte spanningsbogen, iets waar een bijzonder gretig spelende Badenhorst zeker niet vreemd aan was. Vreemde, chromatische melodielijnen en harmonisaties bij de blazers werden afgewisseld met repetitieve, riffachtige structuren die echo’s van Steve Reich lieten horen. Deze laatste invloed was vooral prominent in het ambitieuze ‘Sleep’: een complexe structuur met polyfoon uitgespeelde thema’s in een helse asymmetrische maatsoort. Dat deze niet altijd even strak uitgevoerd werd, mocht de pret niet drukken. Deze muziek is nu eenmaal van het zeldzame soort waarbij de luisteraar altijd het gevoel heeft dat er iets mis gaat. Of dat zo is, daar heeft diezelfde luisteraar het raden naar, maar als het al zo zou zijn, dan klonken de fouten spannender en mooier dan bij menig perfect afgehaspeld concert. Het optreden werd afgesloten met ‘Passetemps’ dat meer in de “klassieke” jazzlijn lag, maar door prima solowerk van de blazers en Mendoza zelf een waardig slot vormde van een boeiend optreden. Wie niet tijdig in Gent geraakte, moet echter niet wanhopen. Een cd van het project is onderweg en in het voorjaar van 2011 is een tournee in het kader van de JazzLab Series gepland. Van de niet te vatten muziek van Christian Menoza naar de moderne jazz van het Vijay Iyer Trio: de eerste stap in een back to the roots proces dat de rode draad vormde van deze dag op Gent Jazz. Iyers naam valt meer en meer wanneer er gesproken wordt over de nieuwe lichting jazzpianisten. Terecht, zoals hij met zijn laatste trioalbum ‘Historicity’ bewees. Het repertoire van die plaat vormde de kern voor zijn passage op Gent Jazz. Iyer gaat niet over één nacht ijs. Met de muzikanten van zijn trio werkt hij al jaren samen. Met drummer Marcus Gilmore gaat hij zeven jaar terug en met bassist Stephan Crump niet minder dan elf, indrukwekkende getallen in de wetenschap dat Iyer zelf achtendertig is en Gilmore drieëntwintig.
Vijay Iyer Trio (foto: Jos L. Knaepen)
Langlopende relaties kunnen de basis zijn van sleur, maar ook van hechtheid en voor het Vijay Iyer Trio gold het laatste. Van een strakke rolverdeling was geen sprake. Zeker, Iyer kreeg de meeste soloruimte en voerde het hoogste woord, maar Gilmore en vooral Crump hadden duidelijk een eigen agenda, zonder daarmee die van de leider te doorkruisen. Gilmore zorgde voor een onderbouw die net wankel genoeg was om de muziek te kunnen laten kantelen. De meest onberekenbare factor was echter de bas van een zich doodzwetende Crump. Die speelde graag buiten de lijnen die de groepsleider vanachter de piano uitzette en hanteerde een schijnbaar heel eigen metrum en tempo. Het resultaat was een contrapuntisch spel waarbij de drie muzikanten samen vertrokken, loslieten, maar elkaar op het juiste moment weer troffen. Hoe perfect de wisselwerking tussen de muzikanten verliep, werd duidelijk in ‘Cardio’. Vlak voor het trio als een blok plots zachter begon te spelen, gaf Gilmore een moordende lel op de kleine trom, het soort “signaal” dat bij de minste fout in de timing voor hilariteit zorgt. Iyer zelf demonstreerde zijn fascinatie voor obsessieve, gebroken ritmes die meer dan eens een funky ondertoon genereerden en als een trein onder de bas en drums doorraasden. Daar tegenover stond dat hij er ook niet voor terugschrikte om leegtes te laten vallen, waardoor de muziek kon ademen en een geweldige dynamische kracht meekreeg. Naast eigen stukken kondigde Iyer dat hij ook enkele nummers van grote voorbeelden zou spelen. Stevie Wonders ‘Big Brother’ lag voor de hand, wegens ook te horen op ‘Historicty’. Nieuw was ‘Human Nature’ van Michael Jackson. Doorgaans is het spelen van pop- en soulcovers binnen een jazzcontext een gevaarlijke bezigheid, niet in het minst omdat dit repertoire vaak leidt aan harmonische armoede. Geen probleem voor Iyer, die niet alleen zijn songs goed kiest, maar ze ook helemaal naar zijn hand zet. Hij vijlt en slijpt aan het origineel en plakt en last de boel terug aan elkaar. ‘Human Nature’ kreeg zo een hoekige ritmiek mee en ‘Big Brother’ verscheen in dreigende gedaante, met een gortdroge drumparij, glissandi in bas en Iyer die veelal in het lage en middenregister bleef hangen. Familierubrieken op jazzfestivals blijven doorgaans beperkt tot het bedanken van de aardse en/of de hemelse pa en ma. Zo niet voor Iyer. Bij zijn versie van Andrew Hills ‘Smoke Stack’ maakte hij het publiek er op attent dat Hill dit nummer zelf opnam met Roy Haynes, drummer van de volgende groep op de affiche van Gent Jazz en grootvader van de drummer van Iyers eigen trio. Drie kwartier later was het de beurt aan die andere groep: de Freedom Band, een all-star-formatie rond Chick Corea. Net als Coleman is deze pianist een muzikant die doodmoe moet worden bij het Googelen van zijn eigen naam: in de jaren ’60 en ’70 actief in de met elektronica opgepompte band van Miles Davis, oprichter van de fusiongroep Return to Forever en later veelal onder eigen naam, akoestisch en elektronisch te horen. Met het enigmatische “We’d like to do … something” leidde Corea de set in. Wat ze dan wilden doen werd meteen duidelijk. Alle ballast vloog over boord: geen fusion, geen tenenkrommende elektro-popjazz, maar no-nonsense improviseren op klassieke melodieën en akkoordenschema’s. Wie niet vanaf de eerste minuut mee op de trein zat, liep achter de feiten aan.
Freedom Band (foto: Jos L. Knaepen)
Corea benutte zijn schitterende techniek, zonder doelloos virtuoos te worden. Zijn intro’s waren van een fenomenale schoonheid, waarbij hij een ratelende ritmiek met melodisch souplesse wist te combineren. Hij pikte motiefjes van Kenny Garretts saxsolo op en ging er zelf, als begeleider, mee aan de slag. Garrett (ook een verleden bij Miles Davis, maar dan in de minder heuglijke jaren ’80) kon zich met zijn sappig altsaxgeluid perfect vinden in de klassieke setting, maar kreeg van zijn collega’s meermaals het vuur aan de schenen gelegd. Hij schoof graag mee in hun opjuttende werk, waarbij hij slechts één keer teruggreep naar zijn bekend trucje: het repetitief blijven hangen in een hoog schreeuwd motiefje. De ritmetandem van de band verschilde niet minder dan zevenenveertig jaar. Bassist Christian McBride (met zijn achtendertig het broekje van het kwartet) domineerde zijn instrument niet alleen fysiek, maar ook muzikaal. Alsof het een onschuldige ukelele is plukt hij aan de snaren, met een ritmische drive en een groove waarop nieuwe Twin Towers gebouwd kunnen worden. Grootvader Roy Haynes had er niet de minste moeite mee en raasde mee met zijn drie jongere collega’s (het verschil met Corea is nog steeds vijftien jaar): niet als het spreekwoordelijke vijfde wiel aan de wagen dat mee mag om een brave swing neer te leggen, maar als de permanente luis in de pels die, net als zijn kleinzoon, uitpakt met destabiliserende accenten en de drumpartij tot een volwaardig onderdeel van het groepsgeluid maakt. Na goed anderhalf uur stond de eindscore op het bord: een hele set gevuld met slechts vijf nummers. Dat noemen ze waarschijnlijk je job graag doen. Dat het optreden uiteindelijk nog een half uur langer duurde, was de danken aan een frats van Haynes die door zijn tekstallusies op ‘Sex Machine’ van James Brown McBride zo gek kreeg dat die de riff op piano begon te spelen. Ambiance gegarandeerd, zeker wanneer de anderen inpikken, van instrument wisselen, er extra volk op het podium verschijnt (o.a. het Vijay Iyer Trio) en McBride en Garrett in de rol kruipen van publieksmennende mc’s. Heel leuk en ontwapenend, maar een half uur was te veel van het goede. Desalniettemin was het algemene niveau van Gent Jazz nog nooit zo hoog als op de derde dag. Een straffe programmatie die hier nog over gaat …
Meer over Gent Jazz 2010 – Dag 3
Verder bij Kwadratuur
Interessante links