Van de vierde dag van Jazz Middelheim was het begin voor de lage landen, de tweede helft voor de VS en Zuid-Afrika: een programma waarin het vuurwerk verwacht mocht worden bij daglicht om daarna plaats te maken voor werk van klassiekere of intiemere snit.

Met sommige muzikanten is het niet de vraag waarom ze samen gaan werken, maar wel waarom ze zo lang wachten om het te doen. Die ging zeker op voor de Nederlandse cellist Ernst Reijseger en de Flat Earth Society, de bigband die geen bigband wil zijn - die eigenlijk niets wil zijn en daardoor alle gedaanten kan aannemen. Zowel het orkest als de cellist beperken zich niet graag tot een stijl of idioom en hebben het lak aan strak afgebakende grenzen. Ze speelden voor het eerst samen in het kader van de laatste editie van Kulturama, eerder dit jaar en troffen elkaar opnieuw voor het openingsconcert van de vierde dag Jazz Middelheim.

Ernst Reijseger & FES (foto: Jos L. Knaepen)
Ernst Reijseger & FES (foto: Jos L. Knaepen)
De Nederlandse gast belandde meteen op de eerste rij van de band, tussen pianist Peter Vandenberghe en drummer Teun Verbruggen in, de rest van de band werd naar de achterste gelederen verbannen. Alles leek klaar te staan voor een uurtje Reijseger op FES, met de cellist als gastvedette. Dat was echter buiten de ambitie en de muzikaliteit van beide partners gerekend. De gemakkelijke weg is nooit die voor deze muzikanten geweest. Reijseger werd uitgespeeld als een deel van de band, alsof hij al jaren een op de loonlijst stond. De cello werd goed ingewerkt in het geluid dat daar met de knap uitgewerkte en gevarieerde composities weer alle mogelijkheden toe bood: de repeterende gelaagdheid van met de oosterse wendingen ‘Rich Man’s Blues’, het vleugje tango dat slechts een van de bestanddelen van ‘Tripped’ was of het Afrikaans gekleurde ‘Requela’.

Meer dan de virtuositeit van Reijseger viel vooral diens flexibiliteit op om zich in te passen in het rijke idioom van FES. Met subtiele pizzicato’s, breed gestreken lijnen en vrije klankeffecten vond hij zijn plaats in de groep, iets wat niet iedereen gegeven is, gelet op het bochtenwerk van FES. Dat liet een duet van cello en contrabas horen dat bij een eerste verschijning uitliep in een vrij zwevende passage met Bart Maris die met zijn trompet bellen blies. De herneming van het duet brak open in een min of meer geordende chaos, waarbij een klein motiefje genadeloos heen en weer geslingerd werd tussen de verschillende muzikanten. Op andere momenten waren de groepsimprovisaties helemaal vrij of kwamen de individuele musici als traditioneel improviserende solisten aan bod, waarbij opviel dat de muzikanten van FES solistisch veel sterker uit de hoek kwamen dan jaren geleden.

Het knapst bleef het concert echter in de collectieve momenten: strak uitgevoerde, opgefokte actiefilmmuziek, homogene composities als het nostalgische, donkere ‘Waterman’, maar vooral de van gedaante verwisselende stukken als ‘Domination of Black’ (tango noir goes circus) en ‘Broadway Boogie Woogie’ waarin eerst de beentjes losgegooid werden alvorens de groep een slaapkamerwals kon beginnen oppompen. De bekroning van deze laatste compositie was een hilarische tapdansdemonstratie van accordeonist Wim Willaert die later ook met een absurdistische spoken word nog even de aandacht naar zich toe zou halen. Eigenlijk was FES met Ernst Reijseger gewoon een FES-concert, met een extra muzikant in de gelederen. En zo mocht dat gerust zijn.

Nog iemand die het op Jazz Middelheim in uitgebreide bezetting deed, was Jef Neve. Voor zijn Sons of the New World vulde hij zijn vaste trio aan met vijf blazers. Een dag eerder te horen op Pukkelpop, zondag op Jazz Middelheim: Neve is een man die een breed publiek kan aanspreken.

Met Sons of the New World heeft Neve een boodschap, eentje waarin sociale media en internet geen onaanzienlijke rol spelen. Door de directe contacten met mensen van over de hele wereld bestaat er geen ver van mijn bed show meer: iedereen is overal bij betrokken of kan overal bij betrokken zijn. De composities die Neve voor dit project schreef, hebben dan ook allemaal een aanleiding: van een klein fait divers tot een gebeurtenis die het nieuws haalde. Toch kreunde de muziek niet onder pathetiek of Weltschemrz. Het bleek echter ook de zwakte van de stukken, want echt pakkend werden ze nooit.

Jef Neve (foto: Jos L. Knaepen)
Jef Neve (foto: Jos L. Knaepen)
Waar composities op Neve’s tweede cd ‘It’s Gone’ in hun klare eenvoud een mooi verhaal vertelden of hij in het verleden met 'Nothing But a Casablanca Turtle Slideshow Dinner' ongegeneerd en verleidelijk stoeide met arty complexiteit en haakse bochten, bleef hij nu hangen in een constante sfeer. Niet dat ‘The Happy Children’ niet vrolijker klonk dan pakweg ‘On a Sad Friday Night’, maar echt pakken was er nooit bij. Met de grootse, soms wat opgeblazen romantiek van zijn eerste platen heeft Neve helaas ook de emotionele doeltreffendheid van zijn muziek geschaad. Van ontroering of opwinding was op Jazz Middelheim geen sprake meer.

Dezelfde trend was te horen in Neve’s pianospel. Volgens het bekende stramien, ideaal voor harmonisch breed opgezette composities, dartelde hij virtuoos over het klavier, plots wat hamerende akkoorden of herhalende formules invoegend. De degelijkheid en vakkundigheid was alomtegenwoordig, maar niet sterk of persoonlijk genoeg om een echt handelsmerk te worden. Daarvoor groef Neve te weinig in zijn eigen muziek.

Ook de rol van de blazers was eerder oppervlakkig. Ze zorgden voor een extra, vaak melodische laag, waardoor Neve zich kon beperken tot het plaatsen van begeleidingsformules, maar de uitwerking van de verschillende partijen bleef achterwegen. Saxofonist Michael Campagna kwam als solist het gretigst uit de hoek, maar in de arrangementen bleef ook hij in het pak steken. Het specifieke geluid van hoornist Bart Indevuyst kwam op geen enkel moment aan bod. Daarvoor werden de blazers te veel in blok gebruikt en leek de verdeling van de verschillende stemmen te ondoordacht. Niet dat er louter in geharmoniseerde ritmes gespeeld werd, maar de voorzichtige onafhankelijkheid van de stemmen was te beperkt om echt het verschil te maken. Bovendien werd er slechts zelden gekozen voor kleinere combinaties, waar net deze manier van werken de kleur van de instrumenten zou kunnen laten uitkomen.

Mooie momenten waren er zeker wel. ‘Kundalini’ van Myrddin De Cauter zette mooi  meditatief in met de componist op gitaar (hij is niet voor niets een telg van het bekende gitaristengeslacht), transformeerde naar flamenco en werd stevig uitgebouwd onder de solo van Campagna om uit te lopen op een haast symfonisch slotakkoord. ‘The Space Was Empty as We Found it’ begon fris met de speciale kleur van het spacy elektronisch keyboard, maar werd later een al te klassieke ballad.

Ook ‘Zuurstof’, geschreven naar aanleiding van de gebeurtenissen op Pukkelpop 2011 begon fraai als een statig koraal dat uitmondde in dissonante, open liggende akkoorden. Wat alles van een knappe intro had, bleek echter het hele werk te zijn. Mooi was echter wel de toelichting waarin Neve toegaf dat zijn verhaal en link met het Pukkelpopgebeuren niet erger of interessanter was dan dat van de individuele bezoeker. Een terechte opmerking die hem niet het recht ontam er een stuk rond te maken, al had een woordje minder uitleg bij de verschillende composities gerust gemogen, want nu werd het concert nog iets te veel een grote Jef Neve show.

Dat Neve de leider van Sons of the New World was en bleef (ondanks zijn bewering dat alle muzikanten van de groep de Sons uitmaakten) duidelijk, niet in het minst in de verdeling van de solotijd. Dit was in veel mindere mate het geval bij het trio van Avishai Cohen waarbij de bassist-leider doorgaans wel als eerste solist aan bod kwam, maar waarbij het geheel van de het drietal desondanks wel een homogenere indruk naliet.

Avishai Cohen (foto: Jos L. Knaepen)
Avishai Cohen (foto: Jos L. Knaepen)
Dit was niet in het minst te danken aan de verfijning waarmee Cohen, pianist Omri Mor en drummer Amir Brelser te werk gingen. Cohens techniek, die minstens even goed uitkwam in het accurate als in vingervlugheid, stelde hem in staat om de rol van melodische lead op te nemen. Zijn exacte uitvoering viel nog het best op wanneer hij de melodie samen speelde met de piano: een setting die doorgaans een valkuil is en alle individuele fouten genadeloos uitvergroot. Voor Cohen en Mor vormde het geen probleem, maar wel een mooi vertrekpunt van waaruit ze elkaar later konden loslaten.

Dat loslaten resulteerde bij momenten in passages waar ook de duidelijke groove de wacht werd aangezegd. Vooral tijdens Cohens solo’s leek het trio soms in metrisch niemandsland te vertoeven om echter telkens weer op het juiste moment samen te komen. Reken daarbij een zwak voor asymmetrische maatsoorten en de muziek had alles om technisch complex en hermetisch te worden.

Dat was echter buiten de composities en de muzikale visie van Cohen gerekend. Opgegroeid in Israël en met Oost-Europese en mediterrane klanken van huis uit, is zijn muziek doortrokken van allerlei invloeden en dat was in Antwerpen te horen. Met een uitgekiende flair voor melodie, sporen van klezmer, echo’s van oosterse muziek, nostalgische zangerigheid (waarvoor de bassist zijn boogtechniek kon aanspreken) en speelse lichtheid was zijn concert er een van het meest toegankelijke soort.

Wat getuigde van grote muzikaliteit werd met zo’n gemak gebracht dat het niets leek. ‘Four Verses’ zweefde als een parfum door de tent, met de lichtlopende hoekigheid van ‘Seven Seas’ tolde het trio moeiteloos over het publiek en Cohens arrangementen van enkele Libanese nummers behoorden tot het mooiste van de set. Zelfs toen Cohen aan het zingen sloeg (bij menige instrumentalist en helaas ook zanger een reden om alvast de tenen te krommen), daarbij zichzelf begeleidend op bas (‘Alfonsina Y El Mar’) of in bijna poppy vaarwater belandde,  bleef de gaafheid intact.

Mor en Brelser bleken twee voorbeeldige kompanen in het anderhalf uurtje esthetiek. Misschien zelfs net iets te veel, want geen van beide legde Cohen ook maar een strobreed in de weg. Niet dat het altijd uitdagen moet zijn, maar de pianosolo’s van Mor deden, zeker na de set van Neve, wel heel herkenbaar aan en Brelser trok pas helemaal op het einde van de set als solist even door. Het waren de composities van Cohen die de kruiden leverden waardoor de set op Middelheim boven zichzelf uitsteeg. Dat is uitkijken, want ook die kruiden hebben een houdbaarheidsdatum en zullen, bij verval, moeten opgevangen worden. Maar dat lijken vooralsnog zorgen voor de toekomst.

Nog zo’n muzikant waarbij de roots meer dan gewoon doorklonken was de 77-jarige Zuid-Afrikaanse pianist Abdullah Ibrahim die solo en met zijn band Ekaya Jazz Middelheim mocht afsluiten. Hij begon er echter solo aan met ‘Ocean & The River’ en ‘Dust’: twee stukken waarin de warme en melodieuze muziek van zijn vaderland in doorschemerden. Het muzikale basismateriaal bleef herkenbaar onder de verwerking van Ibrahim. Net als Cohen zat hij dus in uiterst oorvriendelijk vaarwater, al ging hij, wat op piano ook meer voor de hand lag, dieper in op de mogelijkheden van de muziek. Met weinig noten veel doen en nog meer zeggen, het is weinigen gegeven, maar Ibrahim mikte recht op het hart, zoals ook te horen is op zijn recentste soloplaat ‘Senzo’.

Ekaya (foto: Bruno Bollaert)
Ekaya (foto: Bruno Bollaert)
Na goed een kwartiertje verschenen de vier blazers, bassist en drummer op het podium en was het de beurt aan Ekaya. Ondanks de verzevenvoudiging van de mankracht werd de muziek nog soberder. Het gelid werd strak uitgezet door de bescheiden, sobere composities, die melodie boven alles en iedereen verhieven. Daarin lag ook de kracht van het optreden: bloedmooie thema’s die ongecompliceerd gespeeld werden, enerverend en saai voor de ene, ontroerend voor de andere.

De fluitmelodie van ‘The Mountain’ zweefde moeiteloos en complexloos boven de begeleiding uit en ook de eenvoudige gospelharmonie van ‘The Wedding’ stond er in alle gratie en plechtstatigheid. Met de popachtige echo’s in ‘Joan Capetown Flower’ en ‘Calypso Minor’ werd de muziek er zeker niet gevaarlijker op. Indrukwekkend werd het dan ook nooit, maar met Ibrahims voorkeur voor trage tempi werd het samenspel wel danig op de proef gesteld. De geritmeerde akkoorden van ‘Nisa’ werden echter gemillimeterd in blok ingezet en afgesloten en ook in het extreem traag gespeelde ‘Water From an Ancient Well’ werd de gedragen, geharmoniseerde melodie perfect synchroon uitgevoerd door de blazers. Dit stuk, helemaal op het einde, legde echter de zwakte van de hele set uitvoerig bloot. Het trage tempo, dat voor het thema nog wel werkte, maakte het klassieke rondje solo’s eindeloos, temeer daar de muzikale ideeën van de blazers in elkaars verlengde lagen. Hierdoor leed het optreden gaandeweg meer en meer onder een vlakke dynamiek die elke vorm van climax in de kiem smoorde, alsof Ibrahim het er speciaal om deed.

Alleen fluitist en piccolospeler (die op dit laatste instrument opvallend voor het lagere register koos) Cleave Guyton kwam wat meer dartelend uit de hoek en op ‘Sotho Blue’ ging ook de tenorsax van Keith Loftis een paar keer lekker vettig schuiven, maar daarmee was het soloverhaal van de band wel uitverteld. Als individuen kwamen de muzikanten niet uit de verf, wat meteen een stevige hypotheek legde op het optreden als slotconcert. Minder mooi werd het er niet op, maar als finale van Jazz Middelheim was het wel erg gaaf en vaak ook braaf.

Meer over Jazz Middelheim 2012 - Ernst Reijseger & Flat Earth Society, Jef Neve, Avishai Cohen, Abdullah Ibrahim Ekeya


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.